HR, 14-04-1999, nr. 34 359
ECLI:NL:HR:1999:AA2725
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-1999
- Zaaknummer
34 359
- LJN
AA2725
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2725, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑04‑1999; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1999/309 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 1999/344 met annotatie van E. POELMANN
WFR 1999/520, 2
V-N 1999/20.10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 14‑04‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uit spraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 maart 1998 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en bezwaar Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 95.024,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Tot verwijzing leidend geding Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. De uitspraak van dit Hof van 7 juni 1996 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 24 september 1997, nr. 32446, BNB 1997/361, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
3. Geding na verwijzing Het Gerechtshof te Amsterdam - hierna: het Hof - heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 93.674,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
4. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
5. Beoordeling van de klachten 5.1. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat voor de beoordeling van de vraag of voldaan wordt aan de onderhoudsvereisten, als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter a, onder 1°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), in samenhang met artikel 2, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990, de toestand bij het begin van het kalenderkwartaal bepalend is, zulks ingevolge artikel 9, lid 3 van de Uitvoeringsregeling. Volgens belanghebbende is die bepaling onverbindend omdat het stelsel van de Wet beoordeling per kalenderjaar meebrengt. Dat betoog gaat echter niet op, reeds omdat ook volgens artikel 46, lid 1, van de Wet beslissend is of de belastingplichtige recht heeft op kinderbijslag en die vraag volgens de Algemene kinderbijslagwet (eveneens) per kwartaal dient te worden beoordeeld. De tegen dit oordeel gerichte eerste klacht faalt derhalve. 5.2. De tweede klacht, welke zich richt tegen 's Hofs oordeel dat - kort samengevat - belanghebbende slechts in die kwartalen waarin hij een bijdrage aan zijn zoon heeft verstrekt, in aanmerking komt voor een aftrek wegens buitengewone lasten, is echter gegrond. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de zoon gedurende het gehele jaar kosten voor het wedstrijdzeilen maakte. Uitgaande van 's Hofs oordeel dat de kosten van wedstrijdzeilen niet uit de aanvullende bijstandsuitkering van de zoon kunnen worden bestreden, moet dan worden aangenomen dat belanghebbendes onderhoudsplicht gedurende het gehele jaar heeft bestaan. Voor een zodanige situatie houdt het landelijke beleid van de belastingdienst in dat indien op jaarbasis meer dan f 56,-- per week wordt bijgedragen, geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de omstandigheid dat in het ene kwartaal minder en in het andere kwartaal meer is bijgedragen. (zie vraag en antwoord 1.10 van de door de FIOD gepubliceerde documentatiebrochure van de belastingdienst over buitengewone lasten, ook gepubliceerd in VN 1997, blz. 2634 ev.) Nu in dit geval op jaarbasis meer dan f 2.912,-- is bijgedragen, kan over het gehele jaar aftrek worden verleend, zoals door belanghebbende gevraagd. 5.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het belastbaar inkomen dient te worden gesteld op f 95.024,-- - (4 x f 675,-- =) f 2.700,-- = f 92.324,--.
6. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, - vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 92.324,--, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 14 april 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier De Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.