HR, 11-02-1998, nr. 32 990
ECLI:NL:HR:1998:AA2437
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-1998
- Zaaknummer
32 990
- LJN
AA2437
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Dividendbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2437, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 1998/328 met annotatie van D. Juch
WFR 1998/306, 1
V-N 1998/10.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑02‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X Beheer B.V. te Amsterdam en het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 november 1996 betref fende na te melden naheffingsaanslag in de dividendbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1991 een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd ten bedrage van f 242.738,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat zowel deze uitspraak als de naheffingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer bij vertoogschrift het cassatieberoep van de wederpartij bestreden. Het vertoogschrift van belanghebbende, waarin zij tevens haar niet gemotiveerde beroepschrift in cassatie nader toelicht, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel van cassatie en ambtshalve 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: 3.1. De onderhavige naheffingsaanslag heeft betrekking op een - in de visie van de Inspecteur - door belanghebbende in 1991 aan haar directeur en enig aandeelhouder, genaamd X, gedane vermomde winstuitdeling ten bedrage van f 970.954,--. Deze aanslag is gedagtekend 7 oktober 1994. Aan voornoemde directeur/enig aandeelhouder is ter zake van deze winstuitdeling voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd met dagtekening 31 oktober 1994. Het initiatief tot het opleggen van beide aanslagen is tezelfdertijd genomen. 3.2. 3.2. Het Hof heeft beslist dat de onderwerpelijke naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Het heeft, na te hebben vooropgesteld dat de nageheven dividendbelasting niet is verrekend met de aan X opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, daartoe geoordeeld: dat, nu hier sprake is van dividendbelasting als voorheffing op de inkomstenbelasting, waarbij dus de heffing van dividendbelasting bij wijze van inhouding bij de bron dient om een vooruitbetaling op rekening van de te heffen inkomstenbelasting te verkrijgen, voor een naheffing van dividendbelasting geen plaats meer is, indien over de opbrengsten, welke aan dividendbelasting zijn onderworpen, reeds de daarvoor verschuldigde inkomstenbelasting is geheven; dat de wat latere dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aan dat oordeel niet in de weg staat, nu tezelfdertijd het initiatief is genomen tot het opleggen van die aanslag en de onderwerpelijke naheffingsaanslag. 3.3. 3.3. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte ervan is uitgegaan dat de nageheven dividendbelasting niet is verrekend met de aan X voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Blijkens het tot de stukken van het geding behorende afschrift van het desbetreffende aanslagbiljet heeft zodanige verrekening wel plaatsgevonden. Zulks brengt mede - aldus het middel - dat de onderhavige aanslag in stand moet worden gelaten. 3.4. 3.4. Indien ter zake van een uitdeling van winst 3.5. tezelfdertijd zowel een naheffingsaanslag in de dividendbelasting als een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering is opgelegd, bestaat, indien de nageheven dividendbelasting volledig is verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting, geen grond om de naheffingsaanslag in de dividendbelasting niet in stand te laten. Nu de inhoud van het tot de stukken van het geding behorende afschrift van het aanslagbiljet van de aan belanghebbendes directeur/enig aandeelhouder voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen geen andere gevolgtrekking toelaat dan dat de nageheven dividendbelasting is verrekend met de door voornoemde aandeelhouder verschuldigde inkomstenbelasting, is, anders dan het Hof heeft vastgesteld, in het onderhavige geval sprake van een zodanige verrekening, en heeft het Hof ten onrechte de onderwerpelijke naheffingsaanslag vernietigd.
3.6. 3.5. Het middel is mitsdien gegrond. Dit brengt 3.7. mee dat de door het Hof niet behandelde vraag of de Inspecteur het bedrag van f 970.954,-- terecht heeft aangemerkt als een belaste uitdeling van winst alsnog dient te worden beantwoord. 3.2. Op de gronden vermeld in het heden gewezen arrest onder nummer 32964 betreffende de aan X opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1991, dient de hiervóór in 3.5 vermelde vraag bevestigend te worden beantwoord, zij het tot een als uitdeling aan te merken bedrag van f 923.889,--. Dit leidt ertoe dat de onderhavige naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van 25% van f 923.889,-- = f 230.972,--.
3.8. 4. Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel van cassatie 3.9. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voor wat betreft het beroep in cassatie van belanghebbende; voor wat betreft dat van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling daarvan redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
6. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep van belanghebbende; vernietigt op het beroep van de Staatssecretaris de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; vernietigt de uitspraak van de Inspecteur; vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag ten bedrage van f 230.972,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 11 februari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.