Hof Amsterdam, 28-04-2006, nr. 04/4441
ECLI:NL:GHAMS:2006:AX0341
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-04-2006
- Zaaknummer
04/4441
- LJN
AX0341
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AX0341, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑04‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC5825
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC5825, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 24 Wet waardering onroerende zaken
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑04‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 24, derde lid, onderdeel b, Wet WOZ. Op 1 januari 2003 bestaat een object uit een stuk grond met daarop een voor verhuur bestemd kantoorgebouw in aanbouw. Belanghebbende is eigenaresse van het object. Hof: belanghebbende is gebruiker van het object en de WOZ-beschikking is terecht aan belanghebbende bekendgemaakt.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 november 2004, ingediend door Y als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 8 februari 2005 met een bijlage. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 29 september 2004, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking, waarbij zij is aangeduid als gebruikster van de onroerende zaak A-weg 1 te Amsterdam en waarbij de WOZ-waarde van die onroerende zaak is vastgesteld op € 39.292.000. De dagtekening van de beschikking is 8 augustus 2003. Namens belanghebbende heeft de gemachtigde op 26 augustus 2003 een bezwaarschrift tegen de beschikking ingediend. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de WOZ-beschikking en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende.
1.3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4. Ter zitting van 17 maart 2006 zijn verschenen mr. (...), tot bijstand vergezeld van mr. (...) en (...), allen namens verweerder. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is voor de zitting uitgenodigd bij aangetekend verzonden brief van 16 februari 2006, welke brief niet is terugontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is aangehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is een projectontwikkelingsmaatschappij en maakt deel uit van het B-concern.
2.2. Op 1 januari 2003 bestond de onroerende zaak A-weg 1 te Amsterdam uit grond met daarop een voor verhuur bestemd kantoorgebouw in aanbouw (hierna: het object). Op 1 januari 2003 was het kantoorgebouw voor circa 75% gereed. Belanghebbende is eigenaresse van het object.
2.3. De oplevering van het kantoorgebouw heeft in de loop van 2003 plaatsgevonden. In februari 2005 stond het kantoorgebouw leeg in afwachting van verhuur.
2.4. Bij beschikking met dagtekening 8 augustus 2003 en met nummer (...), bekendgemaakt aan belanghebbende en waarbij zij is aangeduid als gebruikster van het object, is de WOZ-waarde van het object naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 39.292.000. De op de beschikking vermelde ingangsdatum is 1 januari 2003.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende het object op 1 januari 2003 gebruikte in de zin van artikel 24, derde lid, onderdeel b, van de Wet waardering onroerende zaken (tekst 2003, hierna: Wet WOZ).
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de onderbouwing ervan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ luidt, voor zover in casu van belang, als volgt:
“De bekendmaking van de beschikking geschiedt terstond door toezending aan:
(...)
b. degene die aan het begin van het tijdvak de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.
(...)”
5.2. Op 1 januari 2003 deed zich de situatie voor dat belanghebbende op de tot het object behorende grond een voor verhuur bestemd kantoorgebouw bouwde of liet bouwen. Naar het oordeel van het Hof is onder die omstandigheden sprake van gebruik van het object door belanghebbende op 1 januari 2003. Immers, op die datum gebruikte belanghebbende de grond en de daarmee toen reeds duurzaam verenigde werken voor het stichten van een kantoorgebouw. De omstandigheid dat het kantoorgebouw na voltooiing bestemd is om te worden verhuurd, en dus door anderen dan belanghebbende zal worden gebruikt, doet daaraan niet af. Evenmin is op de peildatum van betekenis dat het kantoorgebouw later, na de voltooiing, heeft leeggestaan en belanghebbende gedurende de periode van leegstand niet als gebruiker wordt aangemerkt (vgl. HR 4 januari 1995, nr. 30 176, BNB 1995/52).
In zijn arrest van 25 november 1998, nr. 33 944, BNB 1999/19, heeft de Hoge Raad weliswaar beslist dat de belastingplichtige - toekomstig bewoner en dus toekomstig gebruiker - die een appartementsrecht had gekocht, terecht was aangeslagen voor het gebruik van zijn - nog onbewoonde - appartement in het appartementengebouw in aanbouw, maar dat arrest geeft het Hof geen aanleiding om in de onderhavige zaak te beslissen dat niet belanghebbende, maar de toekomstige gebruiker de onroerende zaak (in aanbouw) gebruikt. Het essentiële verschil tussen de onderhavige zaak en de casus van het vermelde arrest is namelijk dat er in laatstgenoemde zaak al vóór de aanvang van het betreffende kalenderjaar een koop- en aannemingsovereenkomst tussen de belastingplichtige en de bij de bouw betrokken projectontwikkelaar was gesloten, waarbij de belastingplichtige een appartementsrecht heeft verworven met betrekking tot een woning in het gebouw in aanbouw, terwijl in de onderhavige zaak het voor verhuur bestemde kantoorgebouw op 1 januari 2003 nog in aanbouw was zonder dat belanghebbende een of meer huurders had gecontracteerd.
5.3. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder. De beschikking is terecht genomen, terecht aan belanghebbende bekendgemaakt en blijft gehandhaafd.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld, acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 28 april 2006 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, C. Schaap en P.M.F. van Loon, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie ingesteld worden bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.