FED 1992/395
Van een zogenaamde oneigenlijke deelneming in de zin van art. 13, achtste lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981) is in casu in 1981 geen sprake aangezien een direct verband tussen de eigen bedrijfsuitoefening en die van de deelneming sinds medio 1980 ontbreekt. Dit betekent echter niet het buitenlandse aandelenbezit sinds medio 1980 een belegging in de zin van art. 13, zevende lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981) vormt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, noch is van elders gebleken dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat belanghebbende de aandelen na medio 1980 noch slechts aanhield ter belegging in de zin van art. 13, zevende lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981), dat wil zeggen niet meer nastreefde dan de waardestijging en het rendement daarvan, die kunnen worden verwacht bij normaal vermogensbeheer. De deelnemingsvrijstelling vervalt eerst op het moment dat de deelneming op 3 september 1981 onder de 5% daalt. Door compartimentering van het waardeverloop is slechts de nadien opgetreden waardedaling aftrekbaar. Daaraan staat niet in de weg dat het aandelenbezit niet gedurende het hele jaar 1981 onafgebroken als een deelneming kan worden aangemerkt. Het geschil betrof de aanslag vennootschapsbelasting 1981. Het hof neemt hier over de feiten zoals die door het Gerechtshof te 's-Gravenhage zijn vastgesteld (Zie HR 4 november 1987, nr 24 319, FED 1988/138). Voorts is komen vast te staan dat B, bestuurder van belanghebbende, in 1980 en 1981 deel uitmaakte van het college van administrateurs et commissaire en fonction van NV A SA (hierna: A), dat de Franse moedermaatschappij van belanghebbende een dochtermaatschappij heeft, C BV in Z, die ook in medische apparatuur handelde, en dat belanghebbende haar participatie in A in 1982 heeft verkocht aan haar moedermaatschappij.
HR 18-03-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4930
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 maart 1992
- Magistraten
Verburg; Jansen; Linde, Van Der; Bellaart; Korthals Altes; Moor, De
- Zaaknummer
27 461
- LJN
ZC4930
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1992:ZC4930, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑03‑1992
- Wetingang
Art. 13, eerste, zevende en achtste lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981)
Essentie
Van een zogenaamde oneigenlijke deelneming in de zin van art. 13, achtste lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981) is in casu in 1981 geen sprake aangezien een direct verband tussen de eigen bedrijfsuitoefening en die van de deelneming sinds medio 1980 ontbreekt. Dit betekent echter niet het buitenlandse aandelenbezit sinds medio 1980 een belegging in de zin van art. 13, zevende lid, Wet Vpb. 1969 (tekst 1981) vormt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, noch is van elders gebleken dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat belanghebbende de aandelen na medio 1980 noch slechts aanhield ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.