HR, 21-11-1990, nr. 26 197
ECLI:NL:HR:1990:ZC4447
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-11-1990
- Zaaknummer
26 197
- LJN
ZC4447
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1990:ZC4447, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑11‑1990; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1989:6
ECLI:NL:PHR:1989:6, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑08‑1989
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1990:ZC4447
- Wetingang
art. 2 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 1991/90 met annotatie van J. Hoogendoorn
FED 1991/92 met annotatie van L.G.M. STEVENS
WFR 1990/1846
V-N 1991/48, 17 met annotatie van Redactie
AA19910334 met annotatie van J.W. Zwemmer
Uitspraak 21‑11‑1990
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 2, lid 1, aanhef en letter d (oud), Wet VPB 1969; beperkt belastingplichtige stichting; mag in onbelaste sfeer van de stichting opgebouwde goodwill niet worden geactiveerd op openingsbalans bij aanvang belastingplicht?
Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 26.197
21 november 1990
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 1988 betreffende de haar voor het boekjaar 1982/1983 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en bezwaar.
Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1982/1983 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 446.720,--, welke aanslag op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:
"Belanghebbende, hierna ook [X] , is opgericht op 22 juni 1977. Met betrekking tot het doel houden haar statuten in:
Artikel 2.
De Stichting heeft ten doel:
a. Het geven van voorbereidend en vakonderwijs in verschillende facetten van de natuurgeneeskunde en volksgeneeskunst, zowel als in de relevante geneeskundige basiswetenschappen, in de ruimste zin.
b. Mede te werken aan onderwijs, opleiding en oefening op natuurgeneeskundige gebieden in de ruimste zin des woords.
Artikel 3.
Het vermogen der Stichting bestaat uit:
a. les- en collegegelden, ontvangen van leerlingen en cursisten harer opleidingen en cursussen;
b. giften en uitkeringen haar gedaan door de [A] ;
c. andere inkomsten en activa, welke haar toevloeien in het kader harer werkzaamheden.
Het doel van de Stichting is niet op winst gericht. Indien niettemin een batig saldo mocht ontstaan, zal dit worden aangewend voor verdere activiteiten van de stichting , voor voorlichting en/of bevordering van de natuurgeneeskunde, of voor hulp aan geestverwante organisaties.
In september 1977 werd gestart met een dagopleiding onder de naam " [B] " - hierna ook [B] elk jaar kunnen 80 studenten worden toegelaten, zodat de totale bezetting van de Academie in het jaar 1982-1983 circa 200 studenten omvat.
Naast het dagonderwijs zijn er in de avond en het weekend basiscursussen, die toegang geven tot vakgerichte cursussen. Deze vakopleidingen zijn verder alleen toegankelijk voor mensen, die een vooropleiding hebben in de (natuur)geneeskunde op H.B.O.- niveau. Samen bevatten deze cursussen circa 300 studenten.
Het gebouw waarin [B] zetelt omvat drie collegezalen, behandelcabines, een aula, een bibliotheek, een laboratorium, administratie- en vergaderkamers, een kantine, een gezelligheidsruimte voor de studenten alsmede een huisdrukkerij en een kruidentuin. Over de jaren 1977 en 1978 werden aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd; na bezwaar zijn deze aanslagen in verband met het ontbreken van winstoogmerk vernietigd.
De besturen van [X] en [B] bestaan uit dezelfde personen; zij worden niet bezoldigd.
Het boekjaar van [X] , dat aanvankelijk gelijk was aan het kalenderjaar, loopt van 1 januari 1982 tot en met 31 juli 1983 en vervolgens steeds van 1 augustus tot en met 31 juli.
De balansen per 31 juli 1982 en 1983 van [X] luiden als volgt:
A c t i v a | 31-07-1983 | 31-07-1982 |
f | f | |
VASTE ACTIVA | ||
Verbouwing [a-straat 1] , [Z] | 14.386 | 38.900 |
Verbouwing zolder | 11.079 | 18.900 |
Inrichting en verbouwing behandelkamers | 29.225 | 4.700 |
Fietsenstalling | 4.547 | 5.900 |
Inventaris | 48.245 | 72.300 |
107.482 | 140.700 | |
VORDERINGEN | ||
Waarborgsom | 300 | 300 |
Overige vorderingen | 45.325 | 14.800 |
45.625 | 15.100 | |
LIQUIDE MIDDELEN | ||
Kas | 2.305 | 100 |
Postgiro | 13.160 | 63.200 |
ABN | 36.240 | 61.700 |
ABN termijndeposito | - | 200.000 |
Giro-plusrekening | 500.000 | - |
Gelden onderweg | 697 | _____-__ |
552.402 | 325.000 | |
705.509 | 480.800 |
P a s s i v a | 31-07-1983 | 31-07-1982 |
f | f | |
EIGEN VERMOGEN | ||
Eigen vermogen per 1 augustus 1982 | 270.994 | 102.300 |
Batig saldo 1982/83 resp. 1-1-1982 t/m 31-7-1982 | 277.985 | 168.700 |
Eigen vermogen per 31 juli 1983 | 548.979 | 271.000 |
LENINGEN | ||
Lening o/g NWP | 62.494 | 52.400 |
Lening o/g [C] inz. Huurkoop-contract | - | 14.800 |
62.494 | 67.200 | |
VOORUITONTVANGEN COLLEGE- EN CURSUSGELDEN | 50.150 | 103.700 |
TE BETALEN KOSTEN | 43.886 | 38.900 |
705.509 | 480.800 |
De staat van baten en lasten over de periode 1 januari 1982 tot en met 31 juli 1982 en de periode 1 augustus 1982 tot en met 31 juli 1983 houdt in:
STAAT VAN BATEN EN LASTEN
Periode 1-8-1982 t/m 31-7-1983 | Periode 1-1-1982 t/m 31-7-1982 | |
LASTEN | f | f |
Personeelskosten | 77.632 | 48.300 |
Honoraria etc. free-lance docenten | 208.040 | 136.700 |
285.672 | 185.000 | |
Overige kosten opleidingen | 10.679 | 8.900 |
Huisvestigingskosten | 58.037 | 42.600 |
Kantoorkosten | 19.659 | 7.100 |
Algemene kosten | 39.935 | 11.500 |
413.982 | 255.100 | |
Afschrijvingen | 64.344 | 35.700 |
478.326 | 290.800 | |
Diverse baten en lasten | 8.394 | - |
Voorziening voor dubieuze debiteuren | - | 11.500 |
Batig saldo | 277.984 | 168.700 |
764.704 | 471.000 | |
Periode 1-8-1982t/m 31-7-1983 | Periode 1-1-1982t/m 31-7-1982 | |
BATEN | f | f |
Collegegelden Akademie | 547.419 | 346.700 |
Cursusgelden Basisgelden | 49.780 | 57.000 |
Cursusgelden Vakopleidingen | 148.054 | 55.300 |
Ontvangen Tentamengeld | 3.175 | - |
Opbrengst prospectus | - | 500 |
748.428 | 459.500 | |
Intrest winst | 16.276 | 11.500 |
764.704 | 471.000 |
Het belastbaar bedrag van de in geding zijnde aanslag is de - op f 10,-- naar beneden afgeronde - som van het batig saldo van 1 augustus 1982 tot en met 31 juli 1983 (f 277.984, - -) en 1 januari 1982 tot en met 31 juli 1982 (niet afgerond f 168.740,--).
Over de periode 1977 - 1986 kan het volgende overzicht worden gegeven:
vermogen | resultaat | lesgelden | honoraria docenten | |
1977 | f 9.367,-- | f 9.367,-- | f 35.000,-- | f 7.400,-- |
1978 | f 15.679,-- | f 6.312,-- | ? | ? |
1979 | f 28.537,-- | f 12.858,-- | f 267.000,-- | f 61.000,-- |
1980 . /. | f 45.500,-- | f 74.000,-- | f 384.000,-- | f 143.000,-- |
1981 | f 102.253,-- | f 147.758,-- | f 594.000,-- | f 165,000,-- |
1982 (tot en met 31 juli) | f 240.993,-- | f 168.740,-- | f 459,000,-- | f 137.000,-- |
1982/1983 | f 548.978,-- | f 277.984,-- | f 748.000.-- | f 208.000,-- |
1983/1984 | f 750.788,-- | f 207.810,-- | ||
1984/1985 | f 918.005,-- | f 161.217,-- | ||
1985/1986 | f 883.668,-- | f 34.337,-- | . /. |
Na afloop van het cursusjaar 1980/1981 zijn de collegegelden verhoogd van f 2.000,-- naar f 3.000,-- per jaar".
Het Hof heeft het geschil, voor zover in cassatie nog van belang, omschreven als volgt:
"Belanghebbende wenst, anders dan de Inspecteur, goodwill te activeren en af te schrijven".
Het Hof heeft omtrent de standpunten van partijen voorts vermeld, voor zover in cassatie nog van belang:
"Voor deze standpunten wordt naar de stukken verwezen; zakelijk samengevat kunnen zij als volgt worden weergegeven:
Belanghebbende.
Bij de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer wordt de goodwill, die gezien het geconstateerde overrendement aanwezig is, gerealiseerd. De waarde van die goodwill kan worden vastgesteld op f 2.600.000,--; bij een afschrijvingstermijn van 5 jaar dient f 823.333,-- ten laste van het onderhavige boekjaar te worden gebracht. Gezien de aanwezigheid van een batig saldo voor 1982/1983 is eerst bij het begin van 1982 van goodwill sprake; hoogstens kan worden gesteld dat de goodwill in het jaar 1981 is ontstaan.
De inspecteur.
Slechts van derden betrokken goodwill kan worden geactiveerd. Een non-profitinstelling zal per definitie in de onbelaste periode geen overwinstcapaciteit, waarvan goodwill de contante waarde is, ontwikkelen. Zou echter per 31 december 1981 wel goodwill aanwezig zijn dan is de belastingplicht eerder ontstaan en bestaat er per 1 januari 1982 geen mogelijkheid meer om tot herwaardering van het vermogen over te gaan. De wijze waarop belanghebbende goodwill berekent is ongebruikelijk omdat wordt uitgegaan van de na 1981 behaalde resultaten en onjuist omdat het niet mogelijk is de binnen de nieuwe onderneming ontwikkelde overwinstcapaciteit in het beginvermogen tot uitdrukking te brengen".
Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen, voor zover in cassatie nog van belang:
"De genoten winst dient te worden bepaald volgens goed koopmansgebruik. Het door belanghebbende voorgestane systeem om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en vervolgens op die goodwill af te schrijven is met zo'n gebruik in strijd. Zulks volgt ook naar analogie uit het bepaalde in artikel 365, lid 4, Boek 2 BW dat, voor zover thans van belang, het opnemen in de balans van goodwill slechts dan toestaat indien die goodwill van derden anders dan om niet is verkregen. Derhalve kan in het midden blijven of bij belanghebbende per 1 januari 1982 goodwill aanwezig was en, zo ja, de grootte daarvan".
Op deze en andere, in cassatie niet meer van belang zijnde gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
3. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.Zij heeft als middel van cassatie voorgesteld:
"Schending van het Nederlandse recht, met name artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto de artikelen 7 en 9 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende voorgestane systeem om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en daarop vervolgens af te schrijven in strijd is met goed koopmansgebruik.
Ter toelichting dient het volgende.
Aangenomen dient te worden dat met ingang van 1 januari 1982 de Stichting een belastingplichtig lichaam is in de zin van de Wet op de vennootschapbelasting 1969.
Bij gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer dienen de activa en passiva van dat gedeelte van de stichting dat als onderneming wordt aangemerkt, te worden gesteld op de werkelijke waarde. Tot de activa behoort mijns inziens eveneens de op het tijdstip van overgang aanwezige goodwill. Na activering dient op deze goodwill afgeschreven te kunnen worden.
In het arrest van de Hoge Raad van 2 juli 1986 (V.N. 2 augustus 1986, blz. 1668) is ten aanzien van de deelnemingsvrijstelling beslist dat deze vrijstelling kan worden verleend ter zake van een voordeel uit hoofde van aandelen dat dateert uit de periode waarin artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing was, doch dat eerst nadien werd gerealiseerd. Dit resultaat wordt bereikt door op het moment van overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer de deelneming te waarderen op de werkelijke waarde. In casu is sprake van een analoge situatie: er vindt een overgang plaats van de onbelaste naar de belaste sfeer. Zonder activering van de goodwill zou de stichting bij een latere vervreemding van haar onderneming een fiscaal resultaat behalen, waarin - geheel ten onrechte - de waardeverandering daterend uit de onbelaste tijd is begrepen. Dit is een inbreuk op een juiste bepaling van de jaarwinst. Ten einde de jaarwinst juist te bepalen dient de aanwezige goodwill derhalve geactiveerd te worden op de fiscale beginbalans. Vervolgens staat goed koopmansgebruik toe om op goodwill af te schrijven.
Dezelfde problematiek speelt eveneens in geval van immigratie. In de Nota naar aanleiding van het eindverslag, nummer 8, op Wetsontwerp 18242 (zie Vakstudie IB, artikel 6, aantekening 48) wordt het standpunt ingenomen " "dat een juiste bepaling van de totaalwinst inderdaad vereist dat bij aanvang van een onderneming of - in het door deze leden bedoelde geval - bij de aanvang van de belastingplicht van een al bestaande onderneming de activa en passiva op werkelijke waarde worden gewaardeerd" ". Begrijpt men onder de activa niet de reeds aanwezige goodwill dan komt men ook in deze situatie niet tot een juiste bepaling van de winst.
Een analogie met het bepaalde in artikel 365, lid 4, Boek 2 BW doet zich niet voor, aangezien de bepleite verwerking van de goodwill uitsluitend dient om tot een fiscaal juiste vaststelling van de totaalwinst te komen. Dit doel rechtvaardigt een verschillende behandeling van de goodwill op de fiscale en de commerciële balans.
Gelet op het bovenstaande komt belanghebbende tot de conclusie dat de stichting ter gelegenheid van de overgang naar de belaste sfeer de aanwezige goodwill mag activeren en hierop af mag schrijven. De hoogte van de goodwill is in het beroepschrift becijferd op f 2.600.000,--. In het (lange) boekjaar 1982/1983 dient een bedrag van f 823.333, -- ten laste van de winst te worden gebracht. Het belastbaar bedrag bedraagt dientengevolge nihil".
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Verburg heeft op 31 augustus 1989 geconcludeerd tot verwerping van het beroep in cassatie.
4. Beoordeling van het middel.
4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is een in 1977 opgerichte stichting, die onder de naam [B] een dagopleiding, alsmede avond- en weekendcursussen verzorgde. Aanvankelijk streefde zij niet naar winst, doch in ieder geval sedert 1 januari 1982 had zij het oogmerk om winst te behalen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende met ingang van 1 januari 1982 voor de heffing van de vennootschapsbelasting als belastingplichtige moest worden aangemerkt en heeft haar over het lange boekjaar 1 januari 1982 tot en met 31 juli 1983 de onderwerpelijke aanslag opgelegd. In de balans per 1 januari 1982 die tot uitgangspunt diende voor de berekening van de winst over genoemd boekjaar nam belanghebbende in het actief een post goodwill op ten bedrage van f 2.600.000,--. Ten laste van de winst over het boekjaar bracht zij afschrijving op deze goodwill ten bedrage van f 823.333,--.
4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende voorgestane systeem om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en vervolgens op die goodwill af te schrijven in strijd is met goed koopmansgebruik, en heeft de door belanghebbende toegepaste afschrijving niet aanvaard, daarbij in het midden latend of bij belanghebbende per 1 januari 1982 goodwill aanwezig was en, zo ja, de grootte daarvan.
Het middel strekt ten betoge dat op het tijdstip van de overgang de activa en de passiva van het gedeelte van de stichting dat als onderneming wordt aangemerkt, dienen te worden gesteld op de werkelijke waarde, dat tot de activa mede de op het tijdstip van de overgang aanwezige goodwill behoort, en dat op deze goodwill na activering dient te kunnen worden afgeschreven.
4.3. In het algemeen dient bij de aanvang van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van een lichaam dat een onderneming drijft, de waarde van het ondernemingsvermogen ter berekening van de door het lichaam te behalen winst te worden gesteld op de gezamenlijke waarde in het economische verkeer van de tot dat vermogen behorende activa en passiva, met inbegrip van de goodwill, ook voor zover deze in de eigen onderneming is opgebouwd.
Zulks leidt echter niet tot de door belanghebbende daaraan verbonden gevolgtrekking dat zij in de balans per 1 januari 1982 de in haar onderneming aanwezige goodwill mag opnemen voor de daaraan op genoemde datum toe te kennen waarde in het economische verkeer, en de afschrijving op de aldus geactiveerde goodwill ten laste van de winst mag brengen.
4.4. Indien een lichaam als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en onder d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aanvankelijk niet belastingplichtig is omdat het door het ontbreken van een winstoogmerk geen onderneming drijft, doch nadien belastingplichtig wordt doordat het ernaar gaat streven met zijn activiteiten winst te behalen, kan op het tijdstip waarop de aanvang van de belastingplicht wordt gesteld, reeds een binnen een door het lichaam uitgeoefend bedrijf gevormde goodwill aanwezig zijn, welke goodwill hieruit is voortgevloeid dat het lichaam ook voor de aanvang van de belastingplicht het vermogen tot het behalen van winst bezat, doch in feite niet ernaar streefde dit vermogen te benutten. Indien belastingplicht ontstaat doordat het lichaam zijn werkzaamheden alsnog op het behalen van winst gaat richten, brengt een redelijke wetstoepassing mee dat met een zodanige goodwill in het kader van de winstberekening geen rekening wordt gehouden. Het winvermogen komt in dat geval tot uitdrukking in de winsten die nadien gedurende het bestaan van de belastingplicht in feite worden behaald. Dit leidt ertoe dat enerzijds in zodanig geval in de openingsbalans voor de fiscale winstberekening geen goodwill kan worden geactiveerd, en anderzijds bij het einde van de belastingplicht doordat het lichaam zijn winststreven laat varen, in de eindbalans de alsdan aanwezige doch niet meer te benutten goodwill evenmin behoeft te worden opgenomen.
4.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden, terecht de door belanghebbende verlangde activering van de volgens haar stellingen in haar onderneming op 1 januari 1982 aanwezige goodwill, alsmede de afschrijving op deze goodwill, heeft verworpen. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Beslissing.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Van Vucht als voorzitter, en de raadsheren Jansen, Van der Linde, Bellaart en Korthals Altes, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 21 november 1990.
Conclusie 31‑08‑1989
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 2, lid 1, aanhef en letter d (oud), Wet VPB 1969; beperkt belastingplichtige stichting; mag in onbelaste sfeer van de stichting opgebouwde goodwill niet worden geactiveerd op openingsbalans bij aanvang belastingplicht?
Nr. 26.197
Vennootschapsbelasting 1982/1983
Derde Kamer A
Parket, 31 augustus 1989
Mr. Verburg
Conclusie inzake
STICHTING [X]
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Edelhoogachtbaar College,
1. Belanghebbende, een stichting opgericht bij notariële akte van 22 juni 1977, stelt zich blijkens de statuten ten doel het geven van onderwijs in verschillende facetten van de natuurgeneeskunde en volksgeneeskunst en mede te werken aan onderwijs, opleiding en oefening op natuurgeneeskundige gebieden. Belanghebbendes doel is naar luid van de statuten, niet op winst gericht.
In 1977 is zij met het geven van onderwijs begonnen in de vorm van een dagopleiding onder de naam " [A] ".
Dank zij de aanwezigheid van overschotten - de kosten konden ruimschoots worden gedekt door de ontvangen college- en cursusgelden - is belanghebbendes vermogen positief.
In het lange boekjaar 1 januari 1982 t/m 31 juli 1983 is, mede door verhoging van de lesgelden, een batig saldo van f 446.724,- verkregen.
De Inspecteur der Vennootschapsbelasting te Utrecht heeft uit een en ander het bestaan van een winstoogmerk bij belanghebbende afgeleid en belanghebbende mitsdien onderworpen geacht aan de vennootschapsbelasting ingevolge artikel 2 lid 1 letter d Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb.`69).
Deze zienswijze heeft geleid tot het opleggen van de thans in geding zijnde aanslag.
Na vergeefs bezwaar te hebben gemaakt, heeft belanghebbende beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam.
2. Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:
"Het geschil betreft de vraag of belanghebbende al dan niet onderworpen is aan de heffing van vennootschapsbelasting. Zo belastingplicht bestaat dan wenst belanghebbende, anders dan de inspecteur, goodwill te activeren en af te schrijven en bij de berekening van het fiscale resultaat fictieve kostenposten in aanmerking te nemen" (blz. 1).
Het Hof heeft geoordeeld
"dat belanghebbende sedert 1 januari 1982 een onderneming drijft en dus belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting is" (blz. 7)
en vervolgens de winstberekening van de Inspecteur aanvaard.
3. In cassatie is nog slechts in geschil de door het Hof ontkennend beantwoorde vraag of belanghebbende bij de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill kan activeren en vervolgens op die goodwill kan afschrijven.
Ter zake heeft het Hof overwogen:
"De genoten winst dient te worden bepaald volgens goed koopmansgebruik. Het door belanghebbende voorgestane systeem om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en vervolgens op die goodwill af te schrijven is met zo'n gebruik in strijd. Zulks volgt ook naar analogie uit het bepaalde in artikel 365, lid 4, Boek 2 BW dat, voor zover thans van belang, het opnemen in de balans van goodwill slechts dan toestaat, indien die goodwill van derden anders dan om niet is verkregen. Derhalve kan in het midden blijven of bij belanghebbende per 1 januari 1982 goodwill aanwezig was en, zo ja, de grootte daarvan" (blz. 7).
In haar toelichting op het cassatiemiddel betoogt belanghebbende:
"Zonder activering van de goodwill zou de stichting bij een latere vervreemding van haar onderneming een fiscaal resultaat behalen, waarin - geheel ten onrechte - de waardeverandering daterend uit de onbelaste tijd is begrepen. Dit is een inbreuk op een juiste bepaling van de jaarwinst. Teneinde de jaarwinst juist te bepalen dient de aanwezige goodwill derhalve geactiveerd te worden op de fiscale beginbalans. Vervolgens staat goed koopmansgebruik toe om op goodwill af te schrijven" (blz. 2).
4. Belanghebbendes overgang van de onbelaste naar de belaste status per 1 januari 1982 wordt aangeduid als sfeerovergang.
Met deze term wordt gedoeld op
"de gevallen waarin het regime van inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, geldende voor vermogensbestanddelen van dezelfde belastingplichtige wijziging ondergaat" (Geschrift VVB nr. 124, blz. 5).
In aangehaald geschrift uit het jaar 1969 komt de commissie ter bestudering van veranderingen van regime voor vermogensbestanddelen van dezelfde belastingplichtige, tot een sterke voorkeur voor
"de regel, die ook de wet voor tal van gevallen van sfeeroververgang geeft: afrekening tegen de waarde in het economische verkeer, met als consequentie: binnenkomen in de belaste sfeer eveneens tegen de waarde in het economische verkeer" (blz. 11).
Bij wijze van voorbeeld worden in hoofdstuk III, getiteld Verschillende sferen van belastingdruk binnen de ondernemingssfeer, genoemd
- alle aandelen van een naamloze vennootschap komen in handen van een niet-belastingplichtig overheidslichaam als bedoeld in artikel Besluit op de vennootschapsbelasting 1942;
- het beginnen en ophouden met in concurrentie treden als bedoeld in artikel 2 lid 2 Besluit op de vennootschapsbelasting 1942.
In deze gevallen acht de commissie
"afrekening ingevolge art. 16 Wet I.B.1964 geboden. In analogie behoren bij het (her-)begin van de belastingplicht ook de waarden in het economische verkeer te gelden" (t.a.p. blz. 35).
In overeenstemming met deze zienswijze hebben de bewindslieden van Financiën in ander verband te kennen gegeven:
"De leden van de CDA-fractie vragen of uit hetgeen in de memorie van antwoord is opgemerkt omtrent het begrip totaalwinst mag worden afgeleid dat een vennootschap die zich in Nederland vestigt en haar bestaande onderneming vanuit het buitenland naar Nederland verplaatst haar activa en passiva moet waarderen op de werkelijke waarde op het moment van vestiging in Nederland. Dienaangaande merken wij op dat een juiste bepaling van de totaalwinst inderdaad vereist dat bij aanvang van een onderneming of - in het door deze leden bedoelde geval - bij de aanvang van de belastingplicht voor een al bestaande onderneming de activa en passiva op de werkelijke waarde worden gewaardeerd" (Nota naar aanleiding van het eindverslag, nr. 8, op wetsontwerp 18242, vermeld in aantekening 48 op artikel 6 Vakstudie Inkomstenbelasting).
Tot de op de werkelijke waarde te waarderen activa rekent belanghebbende ook de op het tijdstip van overgang aanwezige goodwill. Zoals hierboven reeds werd weergegeven, stelt belanghebbende in haar cassatieberoepschrift:
"Zonder activering van de goodwill zou de stichting bij een latere vervreemding van haar onderneming een fiscaal resultaat behalen, waarin....de waardeverandering daterend uit de onbelaste tijd is begrepen" (blz. 2).
Het bevreemdt mij dat de Staatssecretaris van Financiën in deze procedure niet wil erkennen
"dat een juiste bepaling van de totaalwinst (zulks) inderdaad vereist" (vgl bovenstaand citaat uit de Nota t.a.p.).
Mogelijk acht hij de aanwezigheid van goodwill bij belanghebbende per het overgangstijdstip dubieus. Zou een eventueel vóór 1 januari 1982 behaald overrendement er immers niet op wijzen dat de belastingplicht van belanghebbende reeds eerder een aanvang had moeten nemen?
5. Goed koopmansgebruik verzet zich tegen activering van zelfgekweekte goodwill. Er is immers nog geen sprake van winstrealisatie; zolang dat moment niet is aangebroken, dient winstneming achterwege te blijven. Vgl. evenwel in andere zin Adriani in zijn praeadvies De goodwill in het belastingrecht, Broederschap der Candidaat-Notarissen 1953, blz. 119.
Het is uiteraard mogelijk dat de vorming van goodwill gepaard gaat met het doen van uitgaven in de kostensfeer. Deze kosten zijn ineens aftrekbaar, tenzij activering geboden is omdat zij op meer dan één jaar betrekking hebben en dus niet uitsluitend aan het jaar waarin de kosten zijn gemaakt, zijn toe te rekenen.
Dat deze kosten bijdragen aan het ontstaan van zelfgekweekte goodwill, verhindert hun in beginsel aftrekbaar zijn dus niet. Zulks ligt in de rede omdat het zich nu eenmaal aan de waarneming onttrekt of en in hoeverre bepaalde kosten tot het ontstaan van goodwill aanleiding (zullen) geven.
In titel 8 van boek 2 BW, welke titel handelt over de jaarrekening en het jaarverslag, bepaalt artikel 365 lid 4 dat goodwill slechts voor opneming in de balans in aanmerking komt
"indien zij van derden anders dan om niet (is) verkregen",
terwijl artikel 385 lid 4 boek 2 BW aangaande dit immateriële activum voorschrijft dat in de balans dient te worden opgenomen
" ten hoogste de daarvoor betaalde prijs, verminderd met de afschrijvingen".
6. Naar de Staatssecretaris van Financiën in zijn cassatievertoogschrift te kennen geeft, heeft het Hof z.i. terecht beslist
"dat goed koopmansgebruik zich er in casu tegen verzet om ter gelegenheid van de overgang van de onbelaste naar de belaste sfeer goodwill te activeren en daarop vervolgens af te schrijven. Van een van derden overgenomen goodwill is geen sprake" (blz. 1).
Partijen wekken de indruk dat de kernvraag is of terecht op de openingsbalans goodwill is geactiveerd. Zo ja, dan dient op deze goodwill jaarlijks te worden afgeschreven. Zo neen, dan kan uiteraard van afschrijving geen sprake zijn.
Naar het mij echter voorkomt, bestaat nog een derde mogelijkheid: teneinde te voorkomen dat gedurende de belastingplicht van belanghebbende meer dan de totale winst bij haar wordt belast, is activering per 1 januari 1982 van goodwill geboden, zonder dat zulks met zich brengt dat met ingang van het eerste boekjaar 1982/1983 op deze goodwill kan worden afgeschreven. Slechts tegen dit laatste verzet zich goed koopmansgebruik, omdat de betrokken goodwill niet op één lijn mag worden gesteld met van derden overgenomen goodwill.
7. Van een andere opvatting ging de wetgever kennelijk uit toen hij het noodzakelijk achtte in het kader van de verzelfstandiging van het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, een artikel op te nemen in de Machtigingswet PTT Nederland NV, Stb. 521/1988, luidende als volgt:
"Voor de heffing van de vennootschapsbelasting wordt op de openingsbalans van PTT Nederland NV en de vennootschappen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, geen goodwill opgevoerd met betrekking tot de van de Staat respectievelijk PTT Nederland NV overgenomen vermogensbestanddelen".
In de memorie van toelichting is dit artikel 12 (gelijk aan artikel 10 van het wetsontwerp) aldus verklaard:
"Ingevolge artikel 10 van het ontwerp is het PTT Nederland NV en haar dochtermaatschappijen niet toegestaan ter zake van de heffing van vennootschapsbelasting op de fiscale openingsbalans eventuele goodwill op te voeren. Van het activeren van eventuele goodwill zou immers een nadelig effect uitgaan op de afdracht aan het Rijk, omdat de afschrijving op de goodwill de belastbare winst zou verminderen"
Opvallend is de vanzelfsprekendheid waarmee activering en afschrijving in één adem worden genoemd. Deze stellingname doet m.i. PTT Nederland NV tekort, omdat aldus het begrip totale winst geweld wordt aangedaan.
Op gelijke wijze is te werk gegaan bij de privatisering van de dienst van het IJkwezen. Vgl. artikel IIIB lid 2 Wet van 8 november 1988, Stb. 1988, 673.
Ook in het wetsontwerp 20893, dat beoogt te voorzien in de privatisering van het Rijksinkoopbureau tot de N.V. Nederlands Inkoop-centrum (NIC), is een bepaling opgenomen die activering van goodwill op de openingsbalans van de N.V. verhindert (artikel 7 lid 2).
Zie voor nadere gegevens aantekening 42a op artikel 2 Vakstudie Vennootschapsbelasting.
8. Een andere oplossing is gekozen toen met ingang van het jaar 1988 de verzelfstandigde Rijkspostspaarbank (RPS) vennootschapsbelastingplichtig werd verklaard.
Vgl. artikel II van de Wet van 21 december 1977, Stb. 697, van welk artikel de eerste volzin luidt:
"Voor de heffing van de vennootschapsbelasting worden op de fiscale openingsbalans van de Rijkspostspaarbank de vermogensbestanddelen te boek gesteld voor de historische kostprijs met inachtneming van een zodanige afschrijving, onderscheidenlijk lagere waardering, als zou zijn toegepast, indien de Rijkspostspaarbank vennootschapsbelastingplichtig ware geweest".
De memorie van toelichting behelst dienaangaande het volgende:
"Het ontstaan van belastingplicht voor de vennootschapsbelasting brengt mee dat een fiscale openingsbalans moet worden opgesteld. Deze openingsbalans dient als uitgangspunt voor de bepaling van de fiscale winst. Op zulk een balans moeten de activa en de passiva worden opgenomen voor de waarde die daaraan per de balansdatum in het economische verkeer kan worden toegekend.
De vraag doet zich evenwel voor of een naar deze norm opgestelde balans wel een redelijk startpunt voor de belastingplicht van de RPS vormt. Zoals in het algemene deel van deze memorie is aangegeven, is bij de totstandkoming van de Wet van 28 juni 1956 houdende belastingheffing van overheidsbedrijven afgezien van het belastingplichtig maken van de RPS vanwege de toen geldende spaarbankvrijstelling. Door de ruime omvang van de toenmalige vrijstelling zou belastingplicht van de RPS toch geen effect hebben gehad. Dit neemt evenwel niet weg dat de wetgever er kennelijk van is uitgegaan dat de RPS in beginsel belastingplichtig had moeten worden. In verband hiermede komt het de ondergetekenden juist voor dat het indertijd op doelmatigheidsoverwegingen gebaseerde standpunt thans geen gevolgen behoort te hebben voor de teboekstelling van de activa en passiva van de RPS. Artikel II strekt er dan ook toe dat voor de fiscale openingsbalans van de RPS wordt uitgegaan van de balans zoals deze in beginsel zou hebben geluid indien de RPS in 1956 wel belastingplichtig was geworden" (blz. 5).
Volledigheidshalve vermeld ik nog dat ter gelegenheid van de overgang op de Postbank N.V. van de vermogensbestanddelen van de RPS maatregelen zijn genomen om het opgaan van de RPS in de Postbank fiscaal geruisloos te doen verlopen.
Artikel 15 lid 1 van de Wet van 11 september 1985, Stb. 510, bepaalt dienaangaande:
"Met betrekking tot de overgang van de vermogensbestanddelen van de Rijkspostspaarbank op de Postbank N.V. vindt artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 overeenkomstige toepassing".
Vgl. Privatisering in de praktijk: juridische aspecten, onder redactie van H.J. de Ru, met name hoofdstuk V, Fiscale aspecten van privatisering.
9. Als belanghebbende in haar cassatieberoepschrift betoogt:
"Tot de activa behoort m.i. eveneens de op het tijdstip van overgang aanwezige goodwill" (blz. 2),
acht ik het gelijk aan haar zijde.
Daarentegen ben ik het met haar oneens als zij voortgaat:
"Na activering dient op deze goodwill afgeschreven te kunnen worden" (t.a.p.).
Het is juist dat zoals het Hof overweegt de genoten (jaar)winst dient te worden bepaald volgens goed koopmansgebruik. De vaststelling van het beginvermogen onttrekt zich echter aan het regime van goed koopmansgebruik.
In zijn noot onder arrest HR 5 februari 1964, BNB 1964/120, schrijft J. van Soest:
"Bij de opstelling van de beginbalans staat voorop, dat de totale winst op de juiste wijze berekend wordt en dat de activa op de juiste waarde worden gesteld; in volgende jaren gaat het om de berekening van de jaarlijkse winst volgens goed koopmansgebruik” ( blz. 342 regels 31 t/m 34).
Het Hof ziet zulks kennelijk over het hoofd en leidt uit artikel 365 lid 4 boek 2 BW af dat van opneming in de balans geen sprake kan zijn, nu de goodwill in casu niet 'van derden anders dan om niet' is verkregen. M.i. ten onrechte, omdat aan het bepaalde in artikel 365 lid 4 boek 2 BW betekenis moet worden ontzegd als de fiscale (jaar)winstbepaling aan de orde is.
Het door belanghebbende gedane beroep op het z.g. compartimenteringsarrest HR 2 juli 1986, BNB 1986/305, acht ik reeds daarom vergeefs gedaan, omdat compartimentering eerst een rol zou kunnen spelen bij winstrealisatie in de toekomst en zodanige winstrealisatie doet zich thans niet voor.
10. Ofschoon ik - anders dan het Hof - blijkens het voorgaande van mening ben dat in casu niet in het midden kon blijven
"of bij belanghebbende per 1 januari 1982 goodwill aanwezig was en zo ja, de grootte daarvan" (uitspraak Hof blz. 7),
acht ik 's Hofs beslissing waarin de beroepen uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, juist. Derhalve concludeer ik tot verwerping van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal van de Hoge Raad der Nederlanden