HR, 25-09-1996, nr. 31 207
ECLI:NL:HR:1996:AA1736
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-09-1996
- Zaaknummer
31 207
- LJN
AA1736
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1736, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑09‑1996; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1996/393 met annotatie van I.J.F.A. van Vijfeijken
FED 1996/821 met annotatie van T. BLOKLAND
WFR 1996/1442, 1
V-N 1996/3762, 11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑09‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 1995 betreffende de hem voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 248.573,-, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 248.573,-- waarvan een bedrag van ƒ 76.500,-- belast naar het bijzondere tarief als bedoeld in artikel 57, lid 2 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In 1981 heeft een bank voor een koopsom van ƒ 95.090,-- het recht van vruchtgebruik voor de duur van 20 jaar gevestigd ten behoeve van belanghebbende, zijn echtgenote en zijn nakomelingen op in totaal 90 aandelen van ƒ 1.000,-- nominaal in een te Curaçao gevestigde naamloze vennootschap. Op 11 augustus 1989 heeft belanghebbende de blote eigendom van deze aandelen voor ƒ 300,-- per aandeel gekocht en geleverd gekregen van een derde, aan wie die blote eigendom intussen was vervreemd. Vervolgens, eveneens op 11 augustus 1989, heeft belanghebbende de volle eigendom van de aandelen voor ƒ 1.150,-- per aandeel verkocht en geleverd aan een andere bank. De waarde in het economische verkeer van het tijdelijke recht van vruchtgebruik van belanghebbende op de aandelen bedroeg toen ƒ 850,-- per aandeel. Het Hof heeft, overeenkomstig het door de Inspecteur subsidiair ingenomen standpunt, de koop en verkoop op 11 augustus 1989 aangemerkt als de vervreemding van belanghebbendes tijdelijk recht van vruchtgebruik en het daarvoor door belanghebbende per saldo ontvangen bedrag van 90 x ƒ 850,-- = ƒ 76.500,-- op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1, Wet op de inkomstenbelasting 1964 tot zijn belastbare inkomen gerekend. 3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat belanghebbende ten tijde van de koop van de blote eigendom van de desbetreffende aandelen reeds had besloten de volle eigendom van die aandelen (vrijwel) onmiddellijk daarna te vervreemden en dat te dien tijde daaromtrent tussen belanghebbende en de desbetreffende koper reeds overeenstemming was bereikt. Hiervan uitgaande heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat voor de heffing van de inkomstenbelasting deze koop en de daarop volgende verkoop moeten worden beschouwd als vervreemding van belanghebbendes tijdelijk recht van vruchtgebruik. Volgens de klacht kan geen sprake zijn van vervreemding van een tijdelijk recht van vruchtgebruik omdat naar burgerlijk recht sprake is geweest van twee afzonderlijke overeenkomsten. Daarmede wordt evenwel miskend dat voor de heffing van de inkomstenbelasting niet beslissend is welke vorm hier door de blooteigenaar, belanghebbende en de koper van de aandelen aan hun rechtshandelingen is gegeven. De klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 september 1996 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, C.H.M. Jansen, Fleers en Pos, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.