Hof Arnhem, 14-06-2001, nr. 99/3563
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2964
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
14-06-2001
- Zaaknummer
99/3563
- LJN
AB2964
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2001:AB2964, Uitspraak, Hof Arnhem, 14‑06‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2001
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
derde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/3563
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : Hoofd bureau belastingen van de gemeente Zwolle (hierna: de ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag
soort belasting : parkeerbelasting
tijdstip : 6 oktober 1999, 13.52 uur
mondelinge behandeling : op 31 mei 2001 te Arnhem door mr N.E. Haas, vice-president, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede de ambtenaar
gronden:
1. De naheffingsaanslag is genummerd 1, bedraagt ƒ 1,50 aan belasting en ƒ 82,- aan kosten en is belanghebbende opgelegd voor het parkeren van het voertuig met kenteken AA-BB-00 aan de Van Karnebeekstraat te Zwolle.
2. De wetgever heeft, toen deze de heffing van parkeerbelastingen met ingang van 1 januari 1991 mogelijk maakte, daarvoor geen regeling getroffen waarbij van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is afgeweken. De bij wege van voldoening op aangifte te heffen belasting kan dus alleen worden nageheven indien deze is niet is betaald (Hoge Raad 8 januari 1997, nr. 31 657, BNB 1997/68c*, Belastingblad 1997, blz. 277).
3. In bezwaar en beroep heeft belanghebbende een kopie overgelegd van een parkeerkaartje. Dit bevat kennelijk door de automaat erop gedrukte gegevens die aangeven dat op woensdag 6 oktober 1999 om 8.04 uur ƒ 7,50 is betaald voor een parkeertijd die eindigt om 21.00 uur.
4. De stellingen van belanghebbende ter ondersteuning waarvan hij dit kaartje overlegt, komen op zichzelf niet ongeloofwaardig voor. Zij behelzen het vermoeden dat de belasting was betaald voordat zij werd nageheven.
5. De ambtenaar weerlegt dit vermoeden niet met de opmerking in de aangevallen uitspraak en in het verweerschrift, dat het achteraf meezenden van een parkeerkaartje in het algemeen onvoldoende bewijs oplevert dat de verschuldigde parkeerbelasting tijdig op aangifte is voldaan.
6. Betekenis mist wat in het algemeen voldoende bewijs zou opleveren; van belang is slechts wat in het voorliggende geval voor waar kan worden aangenomen.
7. Voorts staat buiten kijf dat het kaartje niet zichtbaar achter de voorruit lag, waarmee - aangenomen dat dit laatste werd bestreken door de voorschriften als bedoeld in artikel 234, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dat bepaalt wat in dezen uitsluitend als voldoening op aangifte wordt aangemerkt - vaststaat dat de belasting in zoverre niet op de voorgeschreven wijze op aangifte was voldaan. De verplichtingen tot voldoening op aangifte en tot betaling van de belasting hangen weliswaar nauw met elkaar samen maar zijn niettemin afzonderlijke verplichtingen, zodat niet valt aan te nemen dat in artikel 20 voormeld met de term betalen tevens het doen van aangifte wordt aangeduid (Hoge Raad 23 februari 1984, nr. 22 238, BNB 1984/234*, naar welk arrest wordt verwezen in het onder 2 vermelde arrest).
8. Nu aannemelijk is geworden dat de belasting op het voormelde tijdstip, ofschoon niet op de voorgeschreven wijze op aangifte voldaan, wel was betaald, kan de bestreden naheffingsaanslag niet in stand blijven.
slotsom:
Het beroep is gegrond.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht en in samenhang met de gelijktijdig behandelde beroepszaak nr. 00/1125 waarin heden eveneens mondeling uitspraak is gedaan, te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, begroot op ¦ 65,-.
het verzoek tot schadevergoeding:
Belanghebbende heeft aangevoerd schade te lijden ten belope van de betaalde parkeerbelasting, doordat hij deze na 1999 niet meer bij zijn werkgever kan declareren, en verzoekt om vergoeding van deze schade. Belanghebbende heeft kennelijk gemeend en ook redelijkerwijs kunnen menen, zijn standpunt kansrijker te kunnen bepleiten door de originele bon te bewaren voor de behandeling van het beroep. De ambtenaar heeft niet weersproken en het hof acht aannemelijk dat deze schade door belanghebbende is geleden en haar oorzaak rechtstreeks vindt in de opgelegde naheffingsaanslag. Nu deze in beroep geen stand houdt, is zijn onrechtmatigheid gegeven. Op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht zal de gemeente Zwolle worden veroordeeld tot vergoeding van de voormelde schade.
beslissing:
Het gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de ambtenaar alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van ¦ 60,- aan belanghebbende wordt vergoed door de gemeente Zwolle;
- eroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ¦ 65,-, te vergoeden door de gemeente Zwolle;
- veroordeelt de gemeente Zwolle om aan belanghebbende tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van ƒ 7,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 14 juni 2001 door mr N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juni 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.