HR, 11-02-2005, nr. 38 805
ECLI:NL:HR:2005:AS5791
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2005
- Zaaknummer
38 805
- LJN
AS5791
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS5791, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑02‑2005; (Cassatie)
- Wetingang
art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 2005/282 met annotatie van R.F.C. SPEK
FED 2005/43 met annotatie van R.M.P.G. NIESSEN-COBBEN
WFR 2005/257
Belastingadvies 2005/4.1
V-N 2005/11.5 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/264 met annotatie van Hassel
Uitspraak 11‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Verzuimboete, matiging door hof onvoldoende gemotiveerd.
Nr. 38.805
11 februari 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juli 2002, nr. BK-01/02149, betreffende na te melden ten name van belanghebbende vastgestelde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1. Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.300, alsmede een boete van ƒ 2500 wegens niet-tijdige aangifte. Aan heffingsrente is ƒ 43 in rekening gebracht. De aanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd en de opgelegde boete verminderd tot ƒ 800 (€ 363,02). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
4.1. Het Hof heeft, na te hebben vastgesteld dat belanghebbende de aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar en een aantal voorgaande jaren telkens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan, geoordeeld dat de door de Inspecteur vastgestelde boete van ƒ 2500 moet worden gematigd, waarna het de boete heeft vastgesteld op ƒ 800.
4.2. De motivering van evenvermeld oordeel geeft onvoldoende inzicht in 's Hofs gedachtegang. Weliswaar staat het de rechter vrij om, indien hij de door een inspecteur in een concreet geval opgelegde boete niet passend en geboden acht in verhouding tot de ernst van het feit, zijn eigen oordeel daaromtrent daarvoor in de plaats te stellen, maar de algemeen luidende formulering van 's Hofs motivering:
Naar het oordeel van het Hof staat een boete tot zulk een bedrag in wanverhouding tot het bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen dat op de aanslag is verschuldigd. Zulks spreekt te meer waar de maximale vergrijpboete in geval van opzettelijke belastingontduiking 100 percent van de nagevorderde belasting bedraagt. Het Hof ziet dan ook reden om de boete te matigen.
laat de mogelijkheid open dat zijn beslissing tot matiging voortvloeit uit de opvatting dat een verzuimboete wegens het niet of niet-tijdig doen van een aangifte nimmer meer mag belopen dan de belasting die naar aanleiding van die aangifte wordt geheven. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist. Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijkt dat de wetgever de boete wegens het niet-tijdig doen van aangifte bij aanslagbelastingen niet (langer) heeft willen koppelen aan de nog te betalen belasting, zodat de boete zelfs kan worden opgelegd indien geen belasting verschuldigd is of belasting wordt verrekend of teruggegeven (zie met name Kamerstukken II 1988/1989, 21 058, nr. 3, blz. 9).
's Hofs uitspraak is voor wat de beslissing omtrent de boete betreft aldus niet voldoende met redenen omkleed. Verwijzing moet volgen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt 's Hofs uitspraak doch alleen voorzover deze de boetebeschikking betreft, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2005.