HR, 13-02-2004, nr. 39 477
ECLI:NL:HR:2004:AO3643
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2004
- Zaaknummer
39 477
- LJN
AO3643
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AO3643, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑2004; (Cassatie)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
WFR 2004/301, 1
Belastingadvies 2004/4.4
V-N 2004/11.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/235 met annotatie van MR. E. THOMAS
Uitspraak 13‑02‑2004
Inhoudsindicatie
Nr. 39.477 13 februari 2004 Za gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2003, nrs. 99/01453 en 99/01454, betreffende na te melden navorderingsaanslag respectievelijk aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en het bij de navorderingsaanslag gegeven kwijtscheldingsbesluit. 1. Aanslag, navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof...
Nr. 39.477
13 februari 2004
Za
gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2003, nrs. 99/01453 en 99/01454, betreffende na te melden navorderingsaanslag respectievelijk aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en het bij de navorderingsaanslag gegeven kwijtscheldingsbesluit.
1. Aanslag, navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1992 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.088, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent, en over het jaar 1995 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 130.030.
De verhoging is bij ambtshalve gegeven beschikking van de Inspecteur geheel kwijtgescholden.
De navorderingsaanslag en de aanslag zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft conclusies van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft conclusies van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In de zaak met betrekking tot de navorderingsaanslag over 1992 heeft het Hof - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat van algemene bekendheid is dat onroerende zaken in de periode tussen 1983 en 1992 als regel aanzienlijk in waarde zijn gestegen - het Hof verwijst in dit verband naar de onweersproken gebleven stelling van de Inspecteur dat de prijzen op de woningmarkt in de periode van 1984 tot 1993 met circa 50 percent zijn gestegen -, dat belanghebbende de onderwerpelijke onroerende zaak in 1983 heeft aangekocht voor ƒ 250.000 en dat zij bij haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1992 is uitgegaan van een voor dat jaar in aanmerking te nemen vrije verkoopwaarde van ƒ 100.000. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat belanghebbende kennelijk na de eigendomsverkrijging de waarde van de onroerende zaak niet meer heeft geverifieerd, aan de hand van een taxatierapport of anderszins, en dat belanghebbende aldus, toen zij bij de voor het jaar 1992 in aanmerking te nemen forfaitaire huurwaarde eigen woning ƒ 660 invulde, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar aangifte op dat punt onjuist was.
Deze oordelen moeten aldus worden verstaan dat belanghebbende volgens het Hof bekend was met de algemene stijging van de woningprijzen, en dientengevolge mede ermee bekend dat zij, wanneer zij naliet de waarde van de onroerende zaak te verifiëren en desondanks de aangifte deed zoals zij heeft gedaan, de aanmerkelijke kans liep dat de aangifte wat betreft de forfaitaire huurwaarde onjuist was en zich aldus willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans een onjuiste aangifte te doen. Aldus verstaan geven deze oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Als verweven met waarderingen van feitelijke aard kunnen zij voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn in het licht van de door het Hof van algemene bekendheid geachte waardestijging ook niet onbegrijpelijk. Het tegen deze oordelen gerichte onderdeel C van middel II faalt derhalve.
3.2. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2004.