HR, 27-01-2006, nr. 40 719
ECLI:NL:HR:2006:AV0406
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-01-2006
- Zaaknummer
40 719
- LJN
AV0406
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Financiële planning / Estate planning
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AV0406, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑01‑2006; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2006/5.2
V-N 2006/8.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/154 met annotatie van mr. dr. M.M. Kors
Uitspraak 27‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 6:11 Awb. Moesten belanghebbenden bedacht zijn op toezending aanslagbiljet?
Nr. 40.719
27 januari 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X1, X2, X3 en X4, allen te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 februari 2004, nr. 02/02575 betreffende na te melden aanslagen in het recht van successie.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbenden zijn ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 3 januari 2001, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in het recht van successie opgelegd naar verkrijgingen van onderscheidenlijk ƒ 3435, ƒ 3435, ƒ 3969 en ƒ 3969.
Het door belanghebbenden daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Ter zake van de nalatenschap van erflaatster is door de executeur-testamentair op 3 mei 2001 aangifte voor het recht van successie gedaan. Volgens een door de executeur-testamentair bij het aangiftebiljet gevoegde berekening, leidt de aangifte tot bedragen aan verschuldigd recht van successie die overeenkomen met hetgeen volgens de aanslagen is verschuldigd.
3.1.2. Een brief van de Inspecteur van 23 mei 2001 aan de executeur-testamentair houdt onder meer het volgende in:
Hierbij deel ik u mee, dat ik heb besloten dat geen aangifte hoeft te worden gedaan voor het recht van successie wegens de nalatenschap van: [erflaatster]. Als een van de erfgenamen meer verkrijgt dan de vrijstelling die voor hem geldt, moet wel aangifte voor het recht van successie worden gedaan. U kunt in dat geval het aangiftebiljet bij mij aanvragen.
3.1.3. De in geschil zijnde aanslagen zijn met dagtekening 12 juli 2001 opgelegd. Het aanslagbiljet is bezorgd op het adres van de executeur-testamentair.
3.1.4. De executeur-testamentair verbleef van 1 juli 2001 tot en met 30 november 2001 in de Verenigde Staten. Pas na zijn terugkeer in Nederland vond hij het aanslagbiljet. Op 1 december 2001 tekende hij bezwaar aan tegen de aanslagen.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Het heeft voorts geoordeeld dat het geen reden heeft voor het op de voet van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring op de grond dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daartoe heeft het overwogen dat, voorzover aan de hiervoor in 3.1.2 vermelde brief van de Inspecteur al het vertrouwen kon worden ontleend dat geen aanslag zou worden opgelegd, het verblijf van de executeur-testamentair in het buitenland een omstandigheid is die voor rekening van de indiener dient te blijven.
3.3. De klachten, die deze redengeving bestrijden, zijn gegrond. Indien belanghebbenden aan de brief van de Inspecteur van 23 mei 2001 het vertrouwen konden ontlenen dat geen aanslagen in het recht van successie zouden worden opgelegd, hoefden zij niet bedacht te zijn op de toezending van een aanslagbiljet. Onder die omstandigheid zou niet voor hun risico zijn dat de executeur-testamentair voor het geval tijdens zijn verblijf buitenslands niettemin op zijn adres een aanslagbiljet successierecht zou worden bezorgd, geen maatregelen had getroffen die ertoe strekten dat tijdig bezwaar zou kunnen worden gemaakt tegen de met dat biljet bekendgemaakte aanslagen.
3.4. Zulks kan echter niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft immers tevens geoordeeld (onderdeel 5.3 laatste zin; in zijn zienswijze ten overvloede) dat belanghebbenden aan de brief van de Inspecteur van 23 mei 2001, gezien de inhoud daarvan, niet het vertrouwen mochten ontlenen dat geen successierecht verschuldigd zou zijn. Dit oordeel - dat geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en voor het overige als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst, geen nadere motivering behoefde en niet onbegrijpelijk is - kan de ongegrondverklaring door het Hof van het beroep van belanghebbenden zelfstandig dragen. Er ligt immers in besloten dat belanghebbenden erop bedacht dienden te zijn dat hun een aanslagbiljet zou kunnen worden toegezonden. Onder die omstandigheid komt het niet-treffen van maatregelen als hiervoor bedoeld voor hun risico.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2006.