HR, 17-12-1997, nr. 31 820
ECLI:NL:HR:1997:AA3355
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-1997
- Zaaknummer
31 820
- LJN
AA3355
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3355, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑12‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/112 met annotatie van M.W.C. FETERIS
FED 1998/242 met annotatie van R.J. KOOPMAN
WFR 1998/48
V-N 1998/2.17 met annotatie van Redactie
Uitspraak 17‑12‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 december 1995 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f. 776.206,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof
beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft zijn standpunt doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda.
3. Beoordeling van de middelen 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in 1990 directeur van A S.p.A., gevestigd te R (Italië). In 1990 bedroeg zijn salaris uit dien hoofde f. 307.213,--. Op 29 maart 1989 is een herzien contract tot stand gekomen inzake leveringen van caprolactam door B aan A S.p.A.. Bij dit contract behoort een brief van B aan A S.p.A. van dezelfde datum waarin (onder meer) een kortingsregeling voor A S.p.A. is neergelegd. Zowel het contract als de brief zijn door belanghebbende uit naam van A S.p.A. ondertekend. De brief is naar het privé-adres van belanghebbende verzonden. B heeft in 1990 een bedrag van f 412.146,-- aan "rabat" overgemaakt naar de Banco di Lugano te Zwitserland ten gunste van C S.A. 3.2 Het Hof heeft, na te hebben overwogen dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat B "vertrouwelijke kortingen" tot een bedrag van f. 412.146,-- conform opdracht en aanwijzing van belanghebbende heeft overgemaakt naar een bank in Zwitserland ten gunste van een onderneming welke bij die bank geen rekening aanhield, en dat een brief van B inzake die vertrouwelijke kortingen - kennelijk de onder 3.1 bedoelde brief - naar het privé-adres van belanghebbende is verzonden, geoordeeld dat belanghebbende zijn stelling dat de kortingsbetalingen aan A S.p.A. zijn gedaan, dan wel de desbetreffende gelden aan A S.p.A. zijn toegevloeid, op geen enkele wijze heeft waargemaakt, en heeft vervolgens op die grond het standpunt van de Inspecteur dat het gemelde bedrag door belanghebbende is genoten, als juist aanvaard. Met het vorenstaande heeft het Hof tot uitdrukking gebracht, dat de door de Inspecteur aannemelijk gemaakte feiten het vermoeden rechtvaardigen dat genoemd bedrag van f. 412.146,-- door belanghebbende is genoten en dat dit vermoeden door belanghebbende niet is ontzenuwd. 3.3 Voorzover de middelen I en II erover klagen dat het Hof de Inspecteur aldus geslaagd acht in de op hem rustende bewijslast treffen zij doel. Uit de onder 3.2 vermelde feiten kan zonder nadere, door het Hof niet gegeven motivering niet het vermoeden worden geput dat het Hof daaraan heeft ontleend. Daarbij verdient opmerking dat voormelde, tot de gedingstukken behorende, brief niet alleen de afspraak over de kortingen inhield maar ook andere, in elk geval niet belanghebbende maar A S.p.A. betreffende wijzigingen van het contract tussen B en A S.p.A., zoals nadere afspraken over de leveringsplaats en (eventuele) extratransportkosten. Voorts houdt de uitlating van een functionaris van B, waaruit het Hof kennelijk heeft afgeleid dat de begunstigde van de betalingen aan de Zwitserse bank daar geen rekening aanhield, blijkens het tot de gedingstukken behorende rapport waarin die uitlating wordt vermeld tevens in dat die bank telkens na de betaling een haar bekende contactpersoon van A S.p.A. verwittigde. Ook in het licht van deze omstandigheden behoefde het oordeel van het Hof nadere motivering. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang. De overige middelen behoeven geen behandeling, behalve het hierna te bespreken vijfde middel. 3.4. Het vijfde middel komt erop neer dat het Hof, indien zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende voormeld bedrag heeft genoten, met ambtshalve toepassing van het Verdrag tot vermijding van dubbele belasting inzake belastingen van inkomsten en vermogens tussen Nederland en Italië van 24 januari 1957 had moeten oordelen dat de belastingheffing over dit bedrag aan Italië toekwam. Het middel faalt. Nu het geschil blijkens de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding uitsluitend de vraag betrof of belanghebbende genoemd bedrag had genoten, niet de hoogte van de daarover verschuldigde belasting, zou het Hof immers buiten de rechtsstrijd van partijen zijn getreden door zich met de in het middel bedoelde vraag in te laten.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Daarbij verdient opmerking dat na te melden vernietiging zich tevens uitstrekt tot de beslissing van het Hof omtrent de proceskosten, en dat derhalve de vraag of aan belanghebbende voor deze kosten een vergoeding dient te worden toegekend, door het verwijzingshof zal moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; - verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f. 5.680,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f. 300,--.
Dit arrest is op 17 december 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.