Hof Leeuwarden, 15-01-2003, nr. 01/0753
ECLI:NL:GHLEE:2003:AF3569
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
15-01-2003
- Zaaknummer
01/0753
- LJN
AF3569
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2003:AF3569, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 15‑01‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AS3543
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑01‑2003
Inhoudsindicatie
In casu sprake van bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 39.1 Abw. Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand in de kosten van de aanslag Verontreinigingsheffing Oppervlaktewateren 2000. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat kosten van de aanslag behoren tot de periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen dan ook in beginsel uit het inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm te worden voldaan, hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is behoudens bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in art. 39.1 Abw, dan ook niet mogelijk. De rechtbank is echter niet met verweerder van oordeel dat hetgeen namens eiser is aangevoerd niet als bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 39.1 Abw kan worden aangemerkt. Zoals de rechtbank reeds in haar uitspraak tussen partijen van 28 september 1999, nr. 98/1831, heeft overwogen kan niet staande worden gehouden dat eiser heeft kunnen reserveren. Partijen hebben dit standpunt niet in hoger beroep bestreden. De rechtbank stelt vast dat eiser ook ten tijde van belang in de onderhavige procedure bij voortduring over een inkomen beneden de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm beschikte. De in beginsel binnen een bijstandsuitkering beschikbare reserveringsruimte is naar het oordeel van de rechtbank pas weer ontstaan vanaf het moment dat het beslag op eisers uitkering is opgeheven. Het college van burgemeester en wethouders van Meerssen, verweerder. mr. F.A.G.M. Vluggen
Partij(en)
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nummer: 753/01 15 januari 2003
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Zwolle (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Het ontstaan en de loop van het geding.
1.1.
De inspecteur heeft op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze wet in het onderhavige jaar gold (: de wet), aan belanghebbende de onderhavige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 188.625,-.
1.2.
Nadat door belanghebbende bij de inspecteur tijdig tegen deze aanslag bezwaar was gemaakt, heeft laatstgenoemde bij de bestreden uitspraak van 4 september 2001 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 90.020,-.
1.3.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift dat ter griffie van het hof is ingekomen op 10 oktober 2001. Bij brief van 5 november 2001 (met bijlage) heeft hij zijn beroepschrift aangevuld.
1.4.
Op 8 februari 2002 is het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur ontvangen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 24 oktober 2002 te Leeuwarden. Op die zitting zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.6.
Ter zitting is door belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.7.Van
alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Tussen partijen staat het volgende als niet, althans onvoldoende, weersproken vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op 22 september 1958 en gehuwd, drijft in onder meer het onderhavige jaar een onderneming als bedoeld in de wet.
2.2.
Naar aanleiding van een bij belanghebbende door de inspecteur ingesteld boekenonderzoek, geeft laatstgenoemde bij brief van 8 juli 1999 (betreffende afwijking van de aangifte) aan dat hij voornemens is de volgende correcties aan te brengen op het aangeven belastbare inkomen over onderhavig jaar:
- -
De betaalde schadevergoeding aan A ad f 294.966,-;
- -
De bijgeschreven renteschuld aan dhr B ad f 136.096,-;
- -
De opgevoerde zelfstandigenaftrek ad f 9.825;
- -
De buitengewone lasten als gevolg van voornoemde correcties ad f 9.185.
Het door hem vastgestelde belastbare inkomen bedraagt dan f 172.625,-.
Ook geeft de inspecteur aan dat de waarde van de lening B dient te worden afgewaardeerd per eind 1997, en dat hij, omdat blijkbaar in 1997 een bedrag van f 16.000,- aan dhr B is betaald, de lening nog voor maximaal 20% per 31 december 1997 zal waarderen.
In de brief geeft de inspecteur aan dat wanneer belanghebbende nog informatie heeft, die van belang kan zijn voor de vaststelling van de juiste aanslag, hij dit graag verneemt.
2.3.
In de brief van 14 september 1999 geeft belanghebbende aan - kort gezegd - dat hij met geen van de voorgestelde correcties akkoord gaat. Met betrekking tot de lening aan B merkt hij op dat hij niet akkoord gaat met de bijtelling van de bijgeschreven rente ad f 136.096,- en evenmin met de afwaardering.
2.4.
Bij brief van 27 september 2000 (ook betreffende een afwijking van de aangifte) bericht de inspecteur dat de bijgeschreven renteschuld aan dhr B na controle f 152.096,- blijkt te bedragen, op grond waarvan het belastbare inkomen op f 188.625 dient te worden vastgesteld. Hij geeft ook aan dat de lening zeer discutabel is en door hem wordt geschrapt.
2.5.
Met dagtekening 13 oktober 2000 wordt de onderhavige aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 188.625,-.
2.6.
Bij brief van 17 november 2000 komt belanghebbende in bezwaar tegen deze aanslag. Belanghebbende geeft aan dat hij niet akkoord gaat met de correcties betreffende de schadevergoeding aan A en de niet verleende zelfstandigenaftrek en dat hij akkoord gaat met de bijtelling van de bijgeschreven rente ter zake van de lening B ad f 152.096,- en eveneens betreffende de afwaardering van die lening conform het schrijven van de inspecteur van 8 juli 1999.
2.7.
Op voorstel van de gemachtigde van belanghebbende is er door hem met de inspecteur medio 2001 ten aanzien van onderhavig jaar gesproken over de zelfstandigenaftrek en de schadevergoeding aan A.
2.8.
In de brief van 9 augustus 2001 vermeldt de inspecteur dat hij het compromisvoorstel van de gemachtigde van belanghebbende inzake de betaling aan A heeft geaccepteerd en dat hij zijn correctie ter zake van de zelfstandigenaftrek handhaaft.
Ook vermeldt hij dat informatie uit het buitenland inzake de lening B hem aanleiding heeft gegeven de hoogte van de lening, zoals vermeld op de balans ad f 336.838,- te corrigeren tot op f 152.419,-.
Hij komt vervolgens tot de volgende winstcorrecties:
- a)
Correctie rente B (f 28.630 minus f 34.000) -/- 5.370,-
- b)
Correctie balansschuld rente B + 170.096,-
- c)
Correctie balansschuld lening B + 184.419,-
- d)
Investeringsaftrek -/- 6.954,-
De inspecteur berekent in die brief de vastgestelde winst op f 74.363,- en het belastbare inkomen vervolgens op f 90.020,-.
Bij de bestreden uitspraak is het belastbare inkomen dienovereenkomstig door de inspecteur verminderd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur, na zijn instemming met het compromisvoorstel in de brief van 9 augustus 2001, nader mocht corrigeren ter zake van de lening B, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2.
Belanghebbende is - kort gezegd - van mening dat met de brief van de inspecteur van 9 augustus 2001 een volledig compromis is bereikt, althans dat hij daarop mocht vertrouwen. In de brief van 17 november 2000 is belanghebbende akkoord gegaan met de correctie lening B zoals door de inspecteur is voorgesteld. Dit leidt volgens belanghebbende tot de volgende berekening:
Vastgesteld belastbaar inkomen volgens de aanslag f 188.625,-
Af: correctie aansprakelijkstelling onterecht f 294.966,-
Idem buitengewone lasten - 9.185,-
- -
304.151,-
Het belastbare inkomen dient te worden vastgesteld op -/- f 115.526,-
3.3.
De inspecteur voert aan - kort samengevat, zakelijk weergegeven - dat er in het kader van een fiscaal compromis slechts besprekingen tussen partijen zijn geweest ten aanzien van de vergoeding aan A en de zelfstandigenaftrek en niet met betrekking tot de lening B, dat vervolgens ter zake van die vergoeding en aftrek een compromis is bereikt, dat door een vergissing tijdens de aanslagregeling er geen fiscale winstcorrectie is gepleegd inzake de afwaardering van de lening B en dat er geen beletsel is laatstbedoelde winstcorrectie alsnog uit te voeren.
Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat het belastbare inkomen - in verband met niet in geding zijnde posten en aanpassing van bedragen - uiteindelijk dient te worden teruggebracht tot op f 15.317,-. Een nadere vermindering zal door de inspecteur aan belanghebbende worden gezonden.
3.4.
Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken, waaraan ter zitting overigens geen nieuwe gronden zijn toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1.
Op grond van de onder 2.7 en 2.8 vermelde vaststaande feiten is het hof van oordeel dat er in de bezwaarfase in het kader van een fiscaal compromis tussen partijen besprekingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de zelfstandigenaftrek en de aftrekpost inzake de aansprakelijkstelling A, en dat de inspecteur in dit verband vervolgens alsnog de aftrekpost inzake genoemde aansprakelijkstelling heeft geaccepteerd. Niet aannemelijk is geworden dat de fiscale consequenties van de lening B onderdeel vormen van bedoeld of enig ander tussen partijen geldend compromis met betrekking tot de belastingheffing voor het onderhavige jaar. Evenmin kan belanghebbende aan het handelen van de inspecteur redelijkerwijs het vertrouwen ontlenen dat de fiscale consequenties van de lening B onderdeel vormen van een compromis. De inspecteur heeft de post inzake de aansprakelijkstelling A alsnog in aftrek toegestaan en verwerkt in het nader door hem vastgestelde belastbare inkomen. Na het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag stond het de inspecteur onder voormelde omstandigheden vrij in het door hem nader vast te stellen belastbare inkomen, alsnog nadere correcties met betrekking tot de lening B te verwerken, nu het geheel van de door hem toegepaste correcties per saldo leidt tot een vermindering van het aanvankelijk vastgestelde belastbare inkomen waarop de aanslag berust. Aan hetgeen hiervoor is overwogen doet onder voormelde omstandigheden niet af dat belanghebbende - in tegenstelling tot zijn reactie op de door inspecteur voorgenomen afwijking op de aangifte ten tijde van de aanslagregeling - in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij nu wel akkoord gaat met de bijtelling van de bijgeschreven rente en de afwaardering conform het schrijven van de inspecteur van 8 juli 1999. Daarbij dient te worden opgemerkt dat tussen partijen niet in geding is dat het uiteindelijk door de inspecteur bepaalde belastbare inkomen overigens overeenkomstig de - in het onderhavige jaar geldende - wet- en regelgeving is vastgesteld en het hof niet is gebleken dat partijen daarmee uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2.
Het belastbare inkomen dient mitsdien te worden verminderd tot op f 15.317,-.
5. De proceskosten.
Er is aanleiding de inspecteur te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van gemaakte proceskosten, welke tegemoetkoming het hof bepaalt op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 15.317,-;
verstaat dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 60,- (is € 27,23) aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van door hem gemaakt proceskosten, ten bedrage van € 644,-;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te dragen.
Gedaan op 15 januari 2003 door mr F.J.W. Drion, raadsheer als voorzitter, mrs J. Huiskes en H.H.A. Fransen, beiden raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw mr H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 29 januari 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het gerechtshof Leeuwarden.