HR, 11-04-2008, nr. 44 089
ECLI:NL:HR:2008:BC9189
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2008
- Zaaknummer
44 089
- LJN
BC9189
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BC9189, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑04‑2008; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2008/11.7
V-N 2008/20.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/702 met annotatie van Mr. J.A.G. van Es
Uitspraak 11‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Goed koopmansgebruik. Voorziening voor naheffingsaanslag loonbelasting.
Nr. 44.089
11 april 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 mei 2007, nr. 02/03012, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag en de boete verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verder verminderd en de boete verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat ter zake van de over het onderhavige jaar nageheven loonbelasting bij de bepaling van de winst rekening gehouden kan worden met de materiële, uit de wet voortvloeiende, belastingschuld. Daarbij dient - aldus het Hof - niet te worden uitgegaan van de aanvankelijk door de Inspecteur opgelegde naheffingsaanslag, maar van de schuld zoals die blijkt uit de uitspraak die door het Hof is gedaan met betrekking tot die naheffingsaanslag.
3.2. Voor zover middel II zich tegen dit oordeel richt, faalt het. Het Hof is kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat bij de bepaling van de omvang van een ter zake van de over het onderhavige jaar verschuldigde loonbelasting te vormen voorziening rekening moet worden gehouden met alle feiten en omstandigheden die een licht werpen op die materieel verschuldigde loonbelasting, ook indien deze feiten en omstandigheden na het opmaken van de fiscale balans over het onderhavige jaar maar vóór het definitief vaststaan van de aanslag vennootschapsbelasting over dat jaar bekend worden.
3.3. Voor zover middel II een beroep doet op punt 14 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 11 november 2004, nr. CPP 2004/814M, BNB 2005/48, faalt het eveneens, aangezien het Besluit voor het onderhavige jaar geen hogere voorziening toestaat dan uit het hiervoor in 3.2 overwogene volgt.
3.4. De middelen I en III kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2008.