Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2000, nr. 99/30582
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6007
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2000
- Zaaknummer
99/30582
- LJN
AA6007
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6007, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2000; (Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
V-N 2000/20.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/256
Uitspraak 28‑01‑2000
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 99/30582
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van de President van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de heer X te Y (hierna: verzoeker).
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 9 november 1999 heeft het aan de eenheid ondernemingen te Enschede van de rijksbelastingdienst verbonden Landelijk punt uitvoering heffing Ziekenfondswet voor zelfstandigen - naar de President begrijpt namens het Hoofd van de eenheid ondernemingen te U van die dienst (deze laatste hierna aan te duiden als: de Inspecteur) - aan verzoeker een brief gezonden waarvan de zakelijke inhoud, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
"Verklaring verplichte ziekenfondsverzekering zelfstandigen
Op 1 januari 2000 verandert de Ziekenfondswet. Als gevolg hiervan zullen sommige ondernemers vanaf die datum verplicht ziekenfondsverzekerd zijn, als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. De toetsing van de voorwaarden gebeurt door de Belastingdienst.
VERKLARING
Uit onze gegevens per 1 oktober 1999 is gebleken dat u als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering in 2000.
(…)
Bent u momenteel particulier verzekerd? Zeg dan de verzekering per 1 januari 2000 op en meld u aan bij een ziekenfonds. (…)
Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met de beschikking, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar de Belastingdienst. (…)".
Op 9 december 1999 heeft verzoeker tegen de in deze brief vervatte verklaring bezwaar gemaakt. Op de dag van na te melden zitting was op dit bezwaar nog geen uitspraak gedaan.
Bij brief van 15 december 1999, bij het Hof binnengekomen op 16 december 1999, heeft de X voornoemd op de voet van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb verzocht met betrekking tot de vorenvermelde verklaring een voorlopige voorziening te treffen, hierin bestaande dat de werking van deze verklaring met onmiddellijke ingang wordt geschorst totdat op het door hem tegen deze verklaring gemaakte bezwaar is beslist.
Ter zake van dit verzoek heeft de Griffier van verzoeker een griffierecht geheven van
fl. 60,=.
De Inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken met dagtekening 29 december 1999 ingezonden.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 10 januari 2000 te Tilburg. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord verzoeker, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. P, tot bijstand vergezeld van de heer H, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Bij faxbericht van 13 januari 2000 heeft de President van de Inspecteur een kopie ontvangen van een 14 januari 2000 gedagtekend geschrift van de rijksbelastingdienst waarbij in ieder geval (a) de vorenvermelde verklaring van 9 november 1999 wordt herroepen en (b) in plaats daarvan een nieuwe verklaring wordt afgegeven.
De President rekent dit stuk tot de stukken van het geding.
2. Beoordeling van het verzoek
Het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening, hierin bestaande dat de werking van de vorenvermelde verklaring van 9 november 1999 met onmiddellijke ingang wordt geschorst.
Nu deze verklaring bij het onder 1 vermelde geschrift van 14 januari 2000 is herroepen, is dit verzoek zonder voorwerp geraakt. Dit heeft, mede gelet op de omstandigheid dat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van die wet niet van overeenkomstige toepassing is verklaard, tot gevolg dat het verzoek niet (langer) voor toewijzing in aanmerking komt en derhalve moet worden afgewezen.
3. Proceskosten en griffierecht
3.1. Nu artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet - in welke bepaling het afgeven van verklaringen als de onderhavige is geregeld - eerst met ingang van 1 januari 2000 in werking is getreden, is de President, naar zijn voorlopig oordeel, met de Inspecteur van mening dat de vorenvermelde verklaring van 9 november 1999 onbevoegd verstrekt is, zodat het verzoek tot 14 januari 2000 voor toewijzing in aanmerking kwam. De afwijzing van het verzoek vindt mitsdien uitsluitend haar grond in de omstandigheid dat de verklaring van 9 november 1999 inmiddels door de rijksbelastingdienst is herroepen.
3.2. In hetgeen onder 3.1 is overwogen, vindt de President aanleiding de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Verzoeker heeft ter zitting verklaard uitsluitend aanspraak te maken op vergoeding van de door hem ten behoeve van het bijwonen van die zitting gemaakte reis- en verletkosten. De President stelt deze kosten, met inachtneming van hetgeen te dien aanzien in het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald en voor het overige in goede justitie, op fl. 100,= (verletkosten) plus fl. 19,75 (reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse) is in totaal fl. 119,75.
3.3. In hetgeen onder 3.1 is overwogen, vindt de President voorts aanleiding de Inspecteur te gelasten aan verzoeker het door deze ter zake van dit verzoek betaalde griffierecht ad
fl. 60,= te vergoeden.
4. Beslissing
De President wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van in totaal fl. 119,75 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat door de Inspecteur aan verzoeker het door deze betaalde griffierecht ad fl. 60,= wordt vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Meijer, fungerend president, en op 28 januari 2000 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 januari 2000