HR, 29-04-2005, nr. 38 856
ECLI:NL:HR:2005:AT4893
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-04-2005
- Zaaknummer
38 856
- LJN
AT4893
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT4893, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑04‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2002:AE8799
- Vindplaatsen
BNB 2005/255 met annotatie van J.W. Zwemmer
V-N 2005/25.9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑04‑2005
Inhoudsindicatie
Kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Totstandgekomen uiterlijk 15 oktober 1990?
Nr. 38.856
29 april 2005
AZ
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2002, nr. 00/01746 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.093.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 67.093, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Bij de toepassing van artikel 75, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst sedert 1 januari 1992) kan de vraag rijzen, zoals ook in de onderhavige zaak, of een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand gekomen is uiterlijk op 15 oktober 1990, dan wel nadien. Ten aanzien van die vraag wordt het volgende vooropgesteld.
Wettelijk kader
3.2. Als elke overeenkomst komt ook de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217, lid 1, BW). De desbetreffende verklaringen moeten, om hun werking te hebben, de persoon tot wie zij zijn gericht, hebben bereikt (artikel 3:37, lid 3, eerste volzin, BW). Uit het samenstel van deze beide regels volgt dat de overeenkomst tot stand komt op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder bereikt.
Aanvraagformulieren
3.3.1. Bij de totstandbrenging van kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule wordt veelvuldig gebruik gemaakt van een aanvraagformulier, dat door een bepaalde, op dat formulier aangeduide verzekeringsmaatschappij ter beschikking wordt gesteld. Inzending van een dergelijk aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer aan de daarin aangeduide verzekeringsmaatschappij kan, afhankelijk niet alleen van de tekst van het formulier maar ook van de overige omstandigheden van het geval, in het hiervoor omschreven wettelijk kader de betekenis hebben hetzij van aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij, hetzij van een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer, hetzij van een uitnodiging zijnerzijds tot het doen van een aanbod.
3.3.2. Ofschoon de term "aanvraagformulier" in een andere richting wijst, behoeft gebruikmaking van zodanig formulier door de aspirant-verzekeringnemer niet eraan in de weg te staan de daarop gestelde verklaring als aanvaarding aan te merken. De inzending van een aanvraagformulier door de aspirant-verzekeringnemer kan echter slechts gelden als aanvaarding indien daaraan een (bindend) aanbod van de betrokken verzekeringsmaatschappij voorafgegaan is. Het aanbod van de verzekeringsmaatschappij kan een specifiek tot de betrokken aspirant-verzekeringnemer gerichte offerte zijn geweest; het kan ook een zogenoemd openbaar aanbod zijn geweest.
Van een openbaar aanbod is echter niet reeds sprake indien de verzekeringsmaatschappij op voorhand standaardcondities bekendgemaakt heeft waarop zij - zonder nadere risicoselectie - bereid is kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule af te sluiten. Zodanige bekendmaking kan slechts worden aangemerkt als een (bindend) openbaar aanbod indien tevens is voldaan aan het bijkomende vereiste dat de verzekeringsmaatschappij op voorhand heeft doen blijken van haar wil zich overeenkomstig die condities te binden jegens een ieder die haar een volledig ingevuld aanvraagformulier toezendt; anders gezegd, indien aannemelijk is dat de verzekeringsmaatschappij op voorhand de bevoegdheid heeft prijsgegeven om te weigeren een overeenkomst aan te gaan met een uit het publiek naar voren tredende, haar onwelgevallige aspirant-verzekeringnemer.
3.3.3. Indien aan dit bijkomende vereiste niet is voldaan, maar het aanvraagformulier is ingevuld aan de hand van vooraf bekendgemaakte standaardcondities als zo-even bedoeld, zal de indiening van dit formulier in de regel gelden als een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer. Immers in dat geval kan in de regel ervan worden uitgegaan dat hij de wil heeft gebonden te zijn zodra de verzekeringsmaatschappij aanvaardt.
3.3.4. De hiervoor onder 3.3.3 bedoelde regel lijdt uitzondering indien aannemelijk is dat de aspirant-verzekeringnemer zich zijn definitieve beslissing wenst voor te behouden tot op kennisneming van een gedetailleerde, op hem toegesneden offerte van de verzekeringsmaatschappij. In dat geval geldt de inzending van het aanvraagformulier als uitnodiging tot het doen van een aanbod.
Tussenpersonen
3.4.1. De totstandbrenging van een overeenkomst wordt, zoals gezegd, voltooid op het moment waarop de aanvaarding de aanbieder bereikt. Daarvan is mede sprake indien de aanvaarding een gevolmachtigde van de aanbieder bereikt.
Van belang is hierbij dat niet alleen sprake is van een gevolmachtigde van de aanbieder (1) indien deze bevoegd is om namens de aanbieder de verzekering te sluiten (artikel 3:60, lid 1, BW), maar ook (2) indien hij slechts de beperktere bevoegdheid heeft (bijvoorbeeld krachtens zijn rechtsverhouding tot de aanbieder) om namens de aanbieder verklaringen in ontvangst te nemen (zie artikel 3:60, lid 2, BW; hierna te noemen "beperkt gevolmachtigde").
3.4.2. De zogenoemde zelfstandige tussenpersoon is krachtens zijn rechtsverhouding tot de aspirant-verzekeringnemer doorgaans aan te merken als beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de verzekeringsmaatschappij van een aanbod van de aspirant-verzekeringnemer (zie hiervoor onder 3.3.3), en de verzekeringsmaatschappij haar aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding de zelfstandige tussenpersoon bereikt. Dit is slechts anders indien door de inspecteur aangevoerde bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het gegeven geval de zelfstandige tussenpersoon niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde van de aspirant-verzekeringnemer.
De zelfstandige tussenpersoon is doorgaans niet tevens (beperkt) gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij (zie hiervoor onder 3.3.2), en de aspirant-verzekeringnemer zijn aanvaarding overbrengt aan de zelfstandige tussenpersoon, is het tijdstip van totstandkoming derhalve doorgaans eerst het tijdstip waarop de aanvaarding, na doorgifte door de zelfstandige tussenpersoon, de verzekeringsmaatschappij zelf bereikt.
In zaken als de onderhavige is het aan de belastingplichtige om bijzondere omstandigheden aan te voeren die de conclusie kunnen wettigen dat in het gegeven geval de zelfstandige tussenpersoon tevens moet worden aangemerkt als (beperkt) gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van de verzekeringsmaatschappij. Slechts indien die conclusie gewettigd is, is de verzekering tot stand gekomen op het tijdstip waarop de aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer de zelfstandige tussenpersoon heeft bereikt.
3.4.3. Een inspecteur van een verzekeringsmaatschappij is doorgaans beperkt gevolmachtigde (zoals hiervoor bedoeld) van die verzekeringsmaatschappij, niet tevens van de aspirant-verzekeringnemer. Indien de verzekering tot stand komt door aanvaarding door de aspirant-verzekeringnemer van een aanbod van de verzekeringsmaatschappij, en de aspirant-verzekeringnemer (dan wel de door hem ingeschakelde zelfstandige tussenpersoon) de aanvaarding overbrengt aan zodanige inspecteur, is het tijdstip van totstandkoming derhalve het tijdstip waarop de aanvaarding die inspecteur bereikt. Dit is slechts anders indien - in gevallen als de onderhavige - door de belastingdienst aangevoerde bijzondere omstandigheden meebrengen dat in het gegeven geval de inspecteur niet kan worden aangemerkt als beperkt gevolmachtigde van de verzekeringsmaatschappij.
De onderhavige zaak
3.5. Het Hof heeft veronderstellenderwijze aangenomen dat het door belanghebbende ingevulde aanvraagformulier heeft te gelden als aanvaarding van een aanbod van D, en geoordeeld dat - ook bij die veronderstelling - de lijfrenteovereenkomst eerst tot stand kwam op het tijdstip waarop dat aanvraagformulier D bereikte. Dit oordeel is juist (zie hiervoor onder 3.2).
3.6. Vervolgens heeft het Hof veronderstellenderwijze aangenomen dat de door belanghebbende ingeschakelde tussenpersoon het aanvraagformulier een à twee dagen na de invulling daarvan heeft overhandigd aan een D-inspecteur, en geoordeeld dat - ook bij die veronderstelling - de inontvangstneming van het aanvraagformulier door die D-inspecteur niet kan worden beschouwd als het bereiken van D; in dit oordeel heeft het Hof mede betrokken dat de betrokken D-inspecteur niet als een tot het sluiten van de verzekering gevolmachtigde tussenpersoon van D kan worden aangemerkt.
Dit oordeel wordt in cassatie terecht bestreden. De omstandigheid dat de betrokken D-inspecteur niet gevolmachtigd is de verzekering namens D te sluiten, belet niet aan te nemen dat deze inspecteur wel gevolmachtigd is om het aanvraagformulier van belanghebbende namens D in ontvangst te nemen; uit de uitpraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat de belastingdienst bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie zouden wettigen dat die inspecteur niet beperkt gevolmachtigde in de hiervoor bedoelde zin van D was. Met de inontvangstneming door die inspecteur heeft het aanvraagformulier derhalve D bereikt (zie hiervoor onder 3.4.1 en 3.4.3). In zoverre is het middel derhalve gegrond.
3.7. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8. Gelet op het hiervoor in 3.6 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005.