HR, 25-01-2002, nr. 36 981
ECLI:NL:HR:2002:AD8551
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-01-2002
- Zaaknummer
36 981
- LJN
AD8551
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AD8551, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑01‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2002/943, 2
V-N 2002/39.9 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/862 met annotatie van Dr. E.B. Pechler
Uitspraak 25‑01‑2002
Inhoudsindicatie
-
Nr. 36.981
- 25.
januari 2002
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 februari 2001, nr. 99/30059, betreffende aan belanghebbende voor de jaren 1993 en 1994 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
- 1.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Bij aangetekende brief, gedagtekend 24 april 2001, heeft de Griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim dat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde vereiste, binnen zes weken na de dagtekening van deze brief te herstellen. De termijn voor het herstel van dit verzuim eindigde op 5 juni 2001. Herstel van het verzuim heeft niet plaatsgevonden. Wel heeft belanghebbende in haar naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën ingezonden conclusie van schriftelijke toelichting alsnog de gronden van het beroep in cassatie vermeld. Het is echter niet mogelijk langs die weg het gepleegde verzuim te herstellen. Nu de Hoge Raad ook ambtshalve geen grond aanwezig oordeelt waarop 's Hofs uitspraak zou behoren te worden vernietigd, zal hij, gezien het bepaalde in artikel 6:6 van voormelde wet, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
- 2.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2002.