Rb. Zutphen, 19-09-2007, nr. 06/1031
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4062
- Instantie
Rechtbank Zutphen
- Datum
19-09-2007
- Zaaknummer
06/1031
- LJN
BB4062
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4062, Uitspraak, Rechtbank Zutphen, 19‑09‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2007/1451
Uitspraak 19‑09‑2007
Inhoudsindicatie
WOZ bewijs volgtijdig gebruik verhuurde (recreatie)woning
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr: 06/1031 WOZ
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nunspeet
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres en plaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het jaar 2006 op € [bedrag] en aanslagen onroerende zaakbelasting 2006 opgelegd voor het eigenarengedeelte groot € [bedrag] en voor het gebruikersgedeelte groot € [bedrag].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2006 de bezwaren van eiser betreffende het gebruikersgedeelte ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 25 april 2006 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007 te Zutphen. Eiser is in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen M.P.Klopman (teamleider belastingen) en mw.mr. J van Enk-Schutte (fiscaal juridisch beleidsmedewerker).
2. Geschil
In geschil is de door verweerder vastgestelde aanslag onroerende zaakbelasting 2006 voor het gebruikersgedeelte groot € [bedrag], betreffende de woning waarvan eiser (mede)eigenaar is.
Eiser is van mening dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, omdat van de gemeente de woning niet anders dan een woonfunctie mag hebben. De in 2005 bestaande kamerverhuur is op 15 december 2005 gestopt en de woning heeft leeggestaan tot begin 2006. In 2006 zijn er in totaal vijf mensen komen wonen, zonder dat er sprake was van volgtijdig gebruik. Er was echter geen sprake van kamerverhuur noch van een pension.
Verweerder heeft eiser aangemerkt als gebruiker van de onroerende zaak omdat naar zijn mening sprake is van het beschikbaar stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik als bedoeld in artikel 220b, lid 1, onderdeel c, van de Gemeentewet.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op 11 januari 2006 een man zich op het adres van eisers woning heeft ingeschreven, gevolgd door zijn vrouw in mei. Daarna heeft zich nog een echtpaar ingeschreven en een man alleen. Deze laatste drie personen hebben om geheimhouding van hun gegevens verzocht. Om die reden verstrekt verweerder, desgevraagd, de GBA-gegevens niet.
Verweerder is van mening dat er sprake is volgtijdig gebruik omdat er naar zijn mening sprake is van wisselende gebruikers. De GBA gegevens zijn ter zitting door eiser weersproken in die zin dat de bewoners min of meer gelijktijdig in de woning verbleven.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Artikel 220 Gemeentewet luidt:
Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 220a Gemeentewet luidt:
1. Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 220b Gemeentewet luidt:
1.Voor de toepassing van artikel 220, onderdeel a , wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
2.Voor de toepassing van artikel 220, onderdeel b , wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 24 Wet WOZ luidt:
1.t/m 4(…);
5. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt:
a t/m b.(…);
c.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.
Met ingang van 1 januari 2006 is de onroerende zaakbelasting voor het gebruikersgedeelte van woningen afgeschaft. In de geschiedenis van de tot standkoming van de Aanpassingswet WOZ staat onder meer:
“Met betrekking tot het onderscheid tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen versus onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, wordt aangesloten bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen zoals dat thans reeds in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. Voor de uitleg van de term «in hoofdzaak» kan onder meer worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, waarbij werd beslist dat «in hoofdzaak» moet worden geduid als: voor ten minste 70 percent.
Het woningbegrip heeft in de loop der tijd in de praktijk en de jurisprudentie inhoud gekregen. Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. Hieronder vallen dus niet alleen objecten die volledig worden gebruikt als woning, maar ook objecten waarin naast het woongedeelte ook een gedeelte als niet-woning (bedrijfsmatig, zoals een praktijkruimte, of anderszins) wordt gebruikt. Indien dat gebruik ten opzichte van het woongedeelte van het object van bescheiden omvang is, wordt het object geheel aangemerkt als woning. Ook recreatiewoningen en objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woonfunctie overheerst, zoals bij studenten- of bejaardenwoningen, vallen onder het begrip woning. Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren eveneens als woning. Het hiervoor beschreven onderscheid wordt thans ook gehanteerd in het kader van de objecttyperingen van onroerende zaken in de op het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken gebaseerde regeling inzake het op uniforme wijze uitwisselen van de WOZ-waardegegevens (MvT, Kamerstukken II 1996/97, 25037, nr. 3, blz 20).”
3.2. De bewijslast in zake de juistheid van de opgelegde aanslag ligt bij verweerder.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat een verhuurde(recreatie)woning in hoofdzaak dient tot woning. Slechts indien er sprake is van volgtijdig gebruik, dus het geval dat huurders elkaar in huurperiode opvolgen, ontbeert de (recreatie)woning de woonfunctie, omdat in dat geval aan het streven naar winst of rendement een zo belangrijke functie toekomt, dat deze in feite de hoofdfunctie vormt. De eigenaar van de verhuurde onroerende zaak wordt dan op grond van artikel 220b, lid 1, onderdeel c, van de Gemeentewet aangeslagen voor het gebruikersgedeelte OZB.
3.4. Nog afgezien van het feit of er in deze zaak sprake is van een recreatiewoning stelt de rechtbank vast dat partijen van mening verschillen over de vraag of er sprake is van volgtijdig gebruik.
3.5. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, nu hij niet door verstrekking van de GBA-gegevens die de bewonerssamenstelling in aantal en in tijd duidelijk zouden kunnen maken, aannemelijk gemaakt dat er in 2006 sprake was van volgtijdig gebruik.
Zeker nu eiser de stelling van verweerder heeft weersproken mag van verweerder een zwaarder bewijs van zijn stelling worden verlangd dan de enkele mededeling dat drie huishoudens volgtijdig gebruik van de woning hebben gemaakt.
3.6. Verder is de rechtbank van oordeel dat een onroerende zaak door meer dan één huishouden kan worden bewoond, zonder dat er sprake is van kamerverhuur of een pension. De woonfunctie staat bij eisers woning voorop en de onroerende zaak moet dan ook als woning in de zin van de Wet WOZ worden aangemerkt.
De aanslag onroerende zaakbelasting 2006 voor het gebruikersgedeelte is ten onrechte opgelegd.
Het beroep is derhalve gegrond.
Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de gemeente Nunspeet het door eiser betaalde griffierecht van € 38,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.P. van Baaren, in tegenwoordigheid van de griffier.