Rb. Haarlem, 26-04-2007, nr. AWB 06/2992
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0596
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
26-04-2007
- Zaaknummer
AWB 06/2992
- LJN
BB0596
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB0596, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 26‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2007/22.2
V-N 2007/55.17 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/1381
Uitspraak 26‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Zelfstandigenaftrek. De activiteiten van belanghebbende als beeldend kunstenaar zijn, nu de omzet en resultaten de met die activiteiten behaalde omzet - zowel in absolute zin als in verhouding tot het loon uit dienstbetrekking dat belanghebbende in 2003 heeft genoten - beperkt is en de resultaten op een enkele uitzondering na in 1999, een negatief verloop laten zien, terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2992
Uitspraakdatum: 26 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Q, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.311.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2006 de onderhavige aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak is door eiseres een beroepschrift ingediend dat door de rechtbank op 24 februari 2006 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overlegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007 te Haarlem.
Eiseres heeft zich bij afwezigheid laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot Y, bijgestaan door gemachtigde A. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B bijgestaan door C.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres was het gehele jaar 2003 werkzaam in loondienst. Ze heeft een dienstverband voor drie dagen in de week, waaruit ze in 2003 een loon van € 19.340 heeft ontvangen.
2.2 Tevens is eiseres sinds 1998 werkzaam als beeldend kunstenaar. De activiteiten uit het kunstenaarschap laten in chronologische volgorde vanaf 1998 het navolgende verloop in omzet en resultaat zien:
Omzet Resultaat
1998: -/- € 1.247
1999: € 5.567 € 1.351
2000: € 4.731 -/- € 201
2001: € 5.355 -/- € 4.851
2002: € 326 -/- € 8.093
2003: € 1.650 -/- € 5.219
2.3 Eiseres heeft een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 (hierna: de aangifte) ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.881. In de aangifte is rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek van € 6.430.
2.4 Verweerder heeft de zelfstandigenaftrek niet geaccepteerd en op 30 december 2005 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.311.
3. Geschil
3.1 In geschil is of de inkomsten uit de activiteiten van eiseres als beeldend kunstenaar dienen te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden of als winst uit onderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten uit de activiteiten van eiseres als beeldend kunstenaar in 2003 kunnen worden aangemerkt als bron van inkomen.
3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van winst uit onderneming, nu zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan het urencriterium voldoet.
3.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, nu de activiteiten van eiseres niet dan wel onvoldoende kwalificeren om te spreken van een zelfstandig uitgeoefend beroep. Mede gelet op het feit dat eiseres naast haar activiteiten als beeldend kunstenaar in deeltijd een dienstbetrekking vervult, kan niet worden gezegd dat zij een als onderneming aan te merken vrij beroep uitoefende. De omzet is daarvoor te gering, aldus verweerder.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 3.2 van de Wet IB 2001 luidt voor zover hier van belang:
“Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen (...) verminderd met de ondernemersaftrek”
Artikel 3.4 van de Wet IB 2001 luidt voor zover hier van belang:
“In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.”
Ingevolge artikel 3.5 van de Wet IB wordt in deze afdeling en de daarop rustende bepalingen onder onderneming mede verstaan: het zelfstandig uitgeoefende beroep en onder ondernemer mede verstaan: de beoefenaar van een zelfstandig beroep.
4.2 In de jurisprudentie is voor de uitleg van het begrip onderneming aansluiting gezocht bij de in de bedrijfseconomie gebruikelijke omschrijving dat een onderneming een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is, waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces, winst te behalen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onderneming of een als onderneming aan te merken vrij beroep moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het debiteuren/ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten.
4.3 Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat het voldoen aan het urencriterium reeds bepalend is voor de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van winst uit onderneming, wordt die stelling verworpen, nu blijkens hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen voor de beantwoording van die vraag moet worden bezien in hoeverre aan (het samenstel van) de aldaar genoemde criteria is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de inkomsten van eiseres uit haar activiteiten als beeldend kunstenaar terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden en de door eiseres gestelde aanspraak op zelfstandigenaftrek terecht niet geaccepteerd. De stelling van eiseres dat haar inkomsten uit de activiteiten als beeldend kunstenaar moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel als winst uit een als onderneming aan te merken vrij beroep wordt verworpen, nu blijkens het onder 2.2 opgenomen overzicht van de omzet en resultaten de met die activiteiten behaalde omzet - zowel in absolute zin als in verhouding tot het loon uit dienstbetrekking dat eiseres in 2003 heeft genoten - beperkt is en de resultaten op een enkele uitzondering na in 1999, een negatief verloop laten zien. Daarbij weegt de rechtbank mee dat namens eiseres ter zitting is verklaard dat zij inmiddels wegens privé-omstandigheden haar activiteiten heeft beëindigd. Voorts acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres enig debiteurenrisico of ondernemersrisico van betekenis liep.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de rechtbank geen termen aanwezig.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Jochem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. O.C.H.C. Pilet, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.