HR, 15-12-1999, nr. 34 958
ECLI:NL:HR:1999:AA3853
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-1999
- Zaaknummer
34 958
- LJN
AA3853
- Roepnaam
zeehondencentrumarrest
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA3853, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 7 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
BNB 2000/128 met annotatie van A.L.C. Simons
FED 2000/87 met annotatie van W.A.P. NIEUWENHUIZEN
WFR 1999/1788
V-N 2000/4.18 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/41 met annotatie van mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Uitspraak 15‑12‑1999
Inhoudsindicatie
-
Nr. 34958
15 december 1999
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 november 1998 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag en aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f a,--, zonder verhoging, tegen welke aanslag zij bezwaar heeft gemaakt bij de Inspecteur. Belanghebbende heeft over het derde kwartaal 1994 op aangifte voldaan een bedrag van f b,--. Zij heeft tegen dit bedrag eveneens bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, en verzocht om een teruggaaf van f b,--. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar tegen de aanslag en het bezwaar tegen het op aangifte voldane bedrag afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende stelt zich blijkens haar statuten ten doel het bevorderen van de instandhouding en zo mogelijk de uitbreiding van de zeehondenpopulatie(s) in het Waddengebied. Zij tracht dit doel te bereiken onder meer door het instandhouden van een crèche voor zeehonden. Het zeehondencentrum van belanghebbende bestaat uit een crèchegedeelte waar de in opvang genomen zeehonden verblijven, een informatiecentrum waar voorlichting wordt gegeven door middel van films en presentaties, en een winkel waar souvenirs en andere artikelen worden verkocht.
Belanghebbende bekostigt haar crècheactiviteiten en het bij de crèche behorende informatiecentrum uit bijdragen van Stichting A, bijdragen van diverse organisaties, vergoedingen voor reclame-acties waarin instellingen tegen vergoeding belanghebbendes naam mogen gebruiken, en uit opbrengsten van de winkel.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de activiteiten met betrekking tot de crèche en het informatiecentrum niet in het economische verkeer zijn verricht.
3.3. Het middel strekt ten betoge dat ‘s Hofs oordeel onjuist is, dan wel onvoldoende met redenen omkleed, doordat het Hof in zijn beoordeling van het ondernemerschap van belanghebbende de reclameactiviteiten niet heeft betrokken, welke activiteiten, naar belanghebbende voor het Hof heeft gesteld, tot de crècheactiviteiten dienen te worden gerekend, en daarom reeds tot gevolg hebben, dat ook belanghebbendes crècheactiviteiten (gedeeltelijk) als ondernemer worden verricht.
3.4. Uit ’s Hofs uitspraak blijkt niet dat het Hof bij zijn hiervóór in 3.2 weergegeven oordeel de reclameactiviteiten heeft betrokken. In zoverre wordt het middel terecht voorgesteld. Het kan echter niet tot cassatie leiden. Hetgeen omtrent de crècheactiviteiten en de reclameactiviteiten blijkens ’s Hofs uitspraak vaststaat en volgens de stukken van het geding door belanghebbende is gesteld, laat immers geen andere gevolgtrekking toe dan dat deze activiteiten niet zodanig onderling van elkaar afhankelijk zijn, dat zij als één geheel moeten worden beschouwd. Zulks brengt mee dat de crècheactiviteiten niet vanwege de reclameactiviteiten als in het economische verkeer verricht kunnen worden aangemerkt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 december 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren De Moor, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.