HR, 13-10-2006, nr. 40 954
ECLI:NL:HR:2006:AY9981
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2006
- Zaaknummer
40 954
- LJN
AY9981
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AY9981, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑10‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8028
- Vindplaatsen
BNB 2007/8 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 2006/56.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/1495 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 13‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Wet WOZ gecorrigeerde vervangingswaarde kantine voetbalvereniging, waardebepaling in- of exclusief omzetbelasting?
Nr. 40.954
13 oktober 2006
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland te Beetsterzwaag tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 april 2004, nr. 1891/02, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken a-straat 1 (kantine), a-straat 1 (kleedkamers) en a-straat 1 (velden) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 266.000 (€ 120.705) respectievelijk ƒ 309.000 (€ 140.218) respectievelijk ƒ 692.000 (€ 314.015).
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Opsterland (hierna: het hoofd) bij uitspraak de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 (kantine) gehandhaafd en de waarde van de onroerende zaken a-straat 1 (kleedkamers) en a-straat 1 (velden) nader vastgesteld op ƒ 253.000 (€ 114.806) respectievelijk ƒ 660.000 (€ 299.495).
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het hoofd vernietigd voorzover deze betrekking heeft op de onroerende zaak a-straat 1 (kantine) en de waarde van deze onroerende zaak vastgesteld op ƒ 234.000 (€ 106.184), en de overige waarden gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland (hierna: het college) heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het college heeft het incidentele beroep beantwoord.
Het college heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Het college heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is een voetbalvereniging. Ten aanzien van belanghebbende is onder meer met betrekking tot de haar in eigendom toebehorende onroerende zaak a-straat 1 (hierna: de kantine) voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een waardebeschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge artikel 17, lid 3, Wet WOZ, de waarde van de kantine moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde.
4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het Hof heeft geoordeeld dat uit een brief van de Belastingdienst van 24 maart 2003 blijkt dat belanghebbende met ingang van 1 juli 2000 in de heffing van omzetbelasting wordt betrokken voor haar kantineactiviteiten. Kennelijk - en niet onbegrijpelijk - heeft het Hof deze brief aldus uitgelegd dat de Belastingdienst het standpunt inneemt dat belanghebbende voor de heffing van omzetbelasting is aan te merken als ondernemer, en dat belanghebbende haar kantine uitsluitend aanwendt voor met omzetbelasting belaste prestaties. Daarvan uitgaande zijn juist de in 's Hofs overwegingen besloten liggende oordelen, dat de kantine voor de heffing van omzetbelasting als zelfstandig goed moet worden aangemerkt (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 41015, BNB 2006/65) en dat belanghebbende de ter zake van de bouw en (op)levering van dit goed in rekening gebrachte omzetbelasting geheel in aftrek kan brengen, zodat die omzetbelasting bij het bepalen van de vervangingswaarde voor de kantine buiten beschouwing moet blijven. Het middel faalt derhalve.
5. Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen
De middelen - daaronder begrepen de klacht dat het Hof ten onrechte noch voor de bezwaar-, noch voor de beroepsfase verletkosten heeft toegekend - kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad verklaart zowel het principale beroep van het college als het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2006.
Van de gemeente Opsterland wordt ter zake van het door het college ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.