HR, 08-09-2006, nr. 41 864
ECLI:NL:HR:2006:AY7699
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2006
- Zaaknummer
41 864
- LJN
AY7699
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AY7699, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑09‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2005:AS9536
- Vindplaatsen
V-N 2006/49.22 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/1324 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Uitspraak 08‑09‑2006
Inhoudsindicatie
Is het gebruik maken van een lift in de toren van een kerk een prestatie als bedoeld in Tabel I, post b 14, letter g van de Wet OB ’68?
Nr. 41.864
8 september 2006
LB
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 februari 2005, nr. 03/01962, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 32.285, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is eigenaar van de A-kerk te Z, alsmede van de daarbij behorende toren, en exploiteert deze teneinde opbrengsten te verkrijgen om in het jaarlijkse onderhoud te kunnen voorzien. In de toren bevindt zich op verschillende verdiepingen een drietal zalen die door belanghebbende tegen een vergoeding ter beschikking worden gesteld voor vergaderingen, bedrijfs- of productpresentaties, feesten en partijen. In een van de zalen, de c-zaal, kan een burgerlijk huwelijk worden voltrokken. Tevens is er in die zaal een permanente tentoonstelling over de geschiedenis van de kerktoren, in het bijzonder over de Tweede Wereldoorlog. Op 81 meter hoogte bevindt zich de zogenoemde d-ruimte van waaruit het publiek in de open lucht de omgeving kan bekijken. De toren kan via een wenteltrap met 385 treden worden beklommen. Ook kan - tot aan de c-zaal - gebruik worden gemaakt van de zich in het midden van de toren bevindende doorzichtige lift, de zogenoemde panoramalift.
3.1.2. Belanghebbende stelt de toren - in het bijzonder ook de d-ruimte - , de klokken en het carillon, alsmede de tentoonstelling(sruimte) open voor bezoekers (andere dan gebruikers van de zalen). Zij vraagt daarvoor geen vergoeding, met dien verstande dat bij gebruik van de lift een vergoeding moet worden betaald.
3.1.3. In de aangiften omzetbelasting over het tijdvak waarover is nageheven, heeft belanghebbende over de laatstvermelde vergoeding vanaf 1 januari 1998 omzetbelasting begrepen, berekend met toepassing van het verlaagde tarief bedoeld in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij ging daarbij ervan uit dat deze vergoeding een dienst betreft, bedoeld in de bij de Wet behorende Tabel I, post b.14, letter c, dan wel letter g. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemene tarief van toepassing is en op grond daarvan de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu vaststaat dat de toegang tot de toren en de beklimming zonder het betalen van een vergoeding kan plaatsvinden indien de bezoeker gebruik maakt van de in de toren aanwezige wenteltrap, en dat, wil de bezoeker omhoog gaan met gebruikmaking van de lift, hij daarvoor een vergoeding is verschuldigd, de door belanghebbende voor het gebruik van de lift gevraagde vergoeding op zich zelf staat. De prestatie die hier aan de orde is kan naar het oordeel van het Hof daarom niet anders worden geduid dan zijnde een vergoeding voor het gebruik maken van de lift, waarop het algemene tarief van de omzetbelasting van toepassing is.
3.3. Middel 1, dat betoogt dat de door belanghebbende verrichte prestatie, anders dan het Hof heeft geoordeeld, moet worden aangemerkt als het verlenen van toegang tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen bedoeld in post b.14, letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I, faalt. 's Hofs oordeel dat het doen gebruiken van de lift als een op zichzelf staande dienst moet worden aangemerkt, waarop het verlaagde tarief niet van toepassing is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 3 oktober 2003, nr. 38661, BNB 2004/8) en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Aan dit een en ander doet niet af dat het gebruik maken van de lift mogelijkerwijs attractief is.
3.4. Middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vicepresident D.G. van Vliet, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2006.