HR, 16-12-1998, nr. 33 916
ECLI:NL:HR:1998:AA7411
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-1998
- Zaaknummer
33 916
- LJN
AA7411
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA7411, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑12‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2000/47.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1522
Uitspraak 16‑12‑1998
Inhoudsindicatie
-
Nr. 33916
16 december 1998
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 1997 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 3.215,--, is over dat jaar een navorderingaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 29.654,--, met een verhoging van de nagevorderde belasting van 50 percent en met een heffingsrente van f 1.051,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak alsmede de navorderingsaanslag heeft vernietigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep is niet ontvankelijk, omdat gegrondbevinding niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep in cassatie.
Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff en in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Van Brunschot.
Het door belanghebbende als griffierecht verschuldigd geworden bedrag van f 165,-- wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.