HR, 01-04-2005, nr. 40 313
ECLI:NL:HR:2005:AT3035
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-04-2005
- Zaaknummer
40 313
- LJN
AT3035
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT3035, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑04‑2005; (Cassatie)
- Wetingang
art. 17 Wet waardering onroerende zaken
- Vindplaatsen
WFR 2005/524
JBO 2005/185
NTFR 2005/447 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 01‑04‑2005
Inhoudsindicatie
WOZ. Onjuiste bewijslastverdeling.
Nr. 40.313
1 april 2005
fp
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 oktober 2003, nr. 02/00217, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 48.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Gendringen (hierna: de Heffingsambtenaar) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een aantal geschriften ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanige stukken in te dienen.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gendringen (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Naar aanleiding van de conclusie van dupliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft in onderdeel 5.5 van zijn uitspraak vermeld dat de Heffingsambtenaar heeft gesteld dat bij de waardebepaling tot uitdrukking is gebracht dat de bodem verontreinigd is, de mogelijkheden tot gebruik beperkt zijn, de onroerende zaak grenst aan een metaalbedrijf en de werktuigenberging eenvoudig van uitvoering is. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat op belanghebbende de last rust aannemelijk te maken dat met deze omstandigheden bij de waardebepaling onvoldoende rekening is gehouden, en dat hij daarin niet is geslaagd.
Deze oordelen geven blijk van een onjuiste verdeling van de bewijslast. Op de Heffingsambtenaar rustte immers de last aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende niet te hoog is vastgesteld en, nu zijn hiervóór vermelde stelling door belanghebbende was betwist, ook om die stelling aannemelijk te maken (vgl. HR 19 december 2003, nr. 39294, BNB 2004/105). Voorts is, naar volgt uit het zich onder de gedingstukken bevindende taxatierapport, bij de waardebepaling ervan uitgegaan dat zich geen bodemverontreiniging voordeed, zodat 's Hofs oordelen in zoverre ook onbegrijpelijk zijn.
3.2. Voorzover de klachten op het voorgaande zijn gericht, slagen zij. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Gemeente Gendringen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2005.