FED 1994/174
Het onderhavige invaliditeitspensioen vindt zozeer grond in de door belanghebbende als dienstplichtige vervulde publiekrechtelijke dienstbetrekking dat het als daaruit genoten moet worden beschouwd; daarbij kan blijven rusten de vraag of in casu sprake is van vergoeding van immateriële schade.
HR 03-11-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH9099, m.nt. H.S. Pruiksma
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 november 1993
- Magistraten
Stoffer; Wildeboer; Urlings; Zuurmond; Fleers
- Zaaknummer
29 466
- Noot
H.S. Pruiksma
- LJN
BH9099
- JCDI
JCDI:ADS225177:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1993:BH9099, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑11‑1993
- Wetingang
Art. 22, eerste lid, letter a, Wet IB 1964
Essentie
Het onderhavige invaliditeitspensioen vindt zozeer grond in de door belanghebbende als dienstplichtige vervulde publiekrechtelijke dienstbetrekking dat het als daaruit genoten moet worden beschouwd; daarbij kan blijven rusten de vraag of in casu sprake is van vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag inkomstenbelasting 1987.
Vaststaat:
Belanghebbende heeft als dienstplichtig militair tijdens een schietoefening in 1964 dan wel 1965 een blijvende gehoorbeschadiging van het rechteroor opgelopen.
Naar aanleiding van zijn aanvrage van 27 februari 1985 is belanghebbende bij Besluit van de staatssecretaris van Defensie van 31 maart 1988 met ingang van 28 februari 1984 een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.