HR, 15-10-2004, nr. 40 278
ECLI:NL:HR:2004:AR4005
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2004
- Zaaknummer
40 278
- LJN
AR4005
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AR4005, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑10‑2004; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9094
- Vindplaatsen
WFR 2004/1589
V-N 2004/57.17 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1605 met annotatie van drs. W.A. Romijn
Uitspraak 15‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Toepassing artikel 62, lid 1, tweede volzin (tekst 1998). Uitleg inwerkingtredingsbepaling vervat in artikel X van de Wet van 17 december 1998, Stb. 1998, 724, waarbij eerdervermelde tweede volzin is geschrapt.
Nr. 40.278
15 oktober 2004
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Portugal) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 2003, nr. 02/03656, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.721.885, waarvan een bedrag van ƒ 1.657.877 belast naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur over het aan de orde zijnde belastingjaar 1998 overeenkomstig het toen geldende artikel 62 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 twee aanslagen mocht opleggen, één over de periode van binnenlandse belastingplicht en één over de periode van buitenlandse belastingplicht. Het middel faalt omdat het oordeel van het Hof (rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.1.2) juist is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2004.