FED 1996/852
Bij de schatting van het belastbare bedrag over het onderwerpelijke jaar is de inspecteur uitgegaan van een eigen vermogen van f 3 500 000, dat geheel is geïnvesteerd in 100% deelnemingen. Nu niet waarschijnlijk is dat in het onderhavige jaar op de desbetreffende aandelen - die eerst met ingang van het volgende jaar tot de toepassing van de deelnemingsvrijstelling konden leiden - een tot de winst behorend dividend tot een bedrag van 10% van het vermogen is uitgekeerd, kan de schatting van de inspecteur zonder nadere motivering niet als redelijk worden aangemerkt.
HR 21-08-1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1705, m.nt. P. van der Wal
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 augustus 1996
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van
- Zaaknummer
29 457
- Noot
P. van der Wal
- LJN
AA1705
- JCDI
JCDI:ADS226029:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AA1705, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑08‑1996
- Wetingang
Art. 15 Wet Vpb. 1969
Essentie
Bij de schatting van het belastbare bedrag over het onderwerpelijke jaar is de inspecteur uitgegaan van een eigen vermogen van f 3 500 000, dat geheel is geïnvesteerd in 100% deelnemingen. Nu niet waarschijnlijk is dat in het onderhavige jaar op de desbetreffende aandelen - die eerst met ingang van het volgende jaar tot de toepassing van de deelnemingsvrijstelling konden leiden - een tot de winst behorend dividend tot een bedrag van 10% van het vermogen is uitgekeerd, kan de schatting van de inspecteur zonder nadere motivering niet als redelijk worden aangemerkt.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.