FED 2001/429
Pensioenverplichtingen moeten in het vervolg worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente voor langlopende leningen. De bestaande andersluidende jurisprudentie blijft haar gelding behouden voor alle pensioenverplichtingen die zijn aangegaan voor 1 september 2000
HR 28-06-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA6313, m.nt. E. Aardema
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 juni 2000
- Magistraten
Kalmthout, van; Jansen, R.L.J.; Brunschot, van; Vliet, van; Amersfoort, van; Loures
- Zaaknummer
34 169
- Noot
E. Aardema
- LJN
AA6313
- JCDI
JCDI:ADS234041:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA6313, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑06‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA6313, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2000
- Wetingang
Art. 9 wet IB 1964; Art. 8, eerste lid Wet Vpb 1969)
Essentie
Pensioenverplichtingen moeten in het vervolg worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente voor langlopende leningen. De bestaande andersluidende jurisprudentie blijft haar gelding behouden voor alle pensioenverplichtingen die zijn aangegaan voor 1 september 2000
Samenvatting
Belanghebbende is een stichting directiepensioenfonds. In de vermogensopstelling per 31 december 1996 is de waarde van de pensioenverplichtingen berekend volgens de koopsommethode, met toepassing van een rekenrente van 4% over de volle geschatte looptijd. De marktrente bedroeg op 31 december 1992 7%. Pensioenverplichtingen en lijfrenteverplichtingen - zowel ingegane als niet ingegane - dienen, evenals andere langlopende verplichtingen, op de winstbepalende balans te worden gewaardeerd tegen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.