HR, 23-10-2009, nr. 08/02605
ECLI:NL:HR:2009:BK0916, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-10-2009
- Zaaknummer
08/02605
- LJN
BK0916
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0916, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑10‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BD5031, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2009/22.11
V-N 2009/56.16 met annotatie van Redactie
Uitspraak 23‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; artikelen 4 en 11, lid 1, letter h, van de Wet op de omzetbelasting 1968; vormt het in samenhang met een crematieplechtigheid serveren van koffietafels tegen een afzonderlijke vergoeding in het restaurant van het crematorium een van de crematie te onderscheiden, zelfstandige prestatie?
Nr. 08/02605
23 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van fiscale eenheid X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2008, nr. 04/02088, betreffende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 en 1 augustus 2002 tot en met 31 augustus 2002 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd, welke naheffingsaanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen voormelde uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteert een crematorium. In het crematoriumgebouw bevindt zich een restaurant. In dit restaurant worden alleen in samenhang met crematieplechtigheden, desgewenst koffietafels verstrekt. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt daarvoor een afzonderlijke vergoeding in rekening gebracht waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal genodigden. Bij ongeveer twee derde van de crematieplechtigheden heeft belanghebbende een koffietafel verzorgd.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het verzorgen van de koffietafel een bijkomende dienst vormt als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1999, Card Protection Plan Ltd, C-349/96, BNB 1999/224. Het aanbieden van een koffietafel ter gelegenheid van een crematieplechtigheid is naar het oordeel van het Hof geen doel op zichzelf, doch een bijkomende dienst bij de hoofddienst, te weten de crematie. Er is naar het oordeel van het Hof sprake van één onsplitsbare dienst, te weten het verzorgen van een uitvaart inclusief koffietafel, die kenmerkend en essentieel is voor de diensten van een lijkbezorger, zodat deze dienst op grond van artikel 11, lid 1, letter h, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is vrijgesteld. Tegen voormelde oordelen richt zich het middel.
3.3. Indien een belastingplichtige verschillende diensten, zoals in dit geval een crematie en het verzorgen van een koffietafel, tegen afzonderlijke vergoedingen aanbiedt, moet elk van die dienstverrichtingen normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. Dit zou anders kunnen zijn indien het verzorgen van een koffietafel geen zelfstandig karakter heeft. De door belanghebbende aangeboden dienst van het verzorgen van een koffietafel is optioneel en is niet zodanig verbonden met de crematie dat deze beide verrichtingen voor de heffing van omzetbelasting als één, het geheel omvattende, dienst moeten worden aangemerkt.
Voorts is de dienst, bestaande in het tegen vergoeding verzorgen van een koffietafel, een horecadienst, niet aan te merken als een dienst die door een lijkbezorger als zodanig wordt verricht, ook niet wanneer die dienst in samenhang met een crematie-plechtigheid wordt verricht. Derhalve deelt deze dienst niet in de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter h, van de Wet.
Op grond van dit een en ander slaagt het middel. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur, en de naheffingsaanslagen,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 433, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 706,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2009.