HR, 16-12-1998, nr. 33 825
ECLI:NL:HR:1998:AA2592
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-1998
- Zaaknummer
33 825
- LJN
AA2592
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2592, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑12‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 1999/14.11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑12‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Duitsland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's- Hertogenbosch van 19 september 1997 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van ƒ 10.303,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt be zwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep ge komen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende woonde in 1993 te R. Haar echtgenoot stond in dat jaar in Duitsland ingeschreven op het adres a-straat 1 te S (Duitsland), op welk adres zijn zuster woonde en waar tevens een fysiotherapiepraktijk was gevestigd. Belanghebbendes echtgenoot is gehandicapt en was in 1993 100% arbeidsongeschikt.
3.1.2. Op 16 november 1993 is door belanghebbende met een aan haar echtgenoot toebehorende, hier te lande niet-geregistreerde, van een Duits kenteken voorziene auto van het merk Mazda, (hierna: de auto) in Nederland van de weg gebruik gemaakt. Belanghebbendes echtgenoot was niet mede in de auto aanwezig.
3.1.3. De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de onderhavige aanslag op het standpunt gesteld dat belanghebbende op 16 november 1993 feitelijk over de auto beschikte en derhalve ingevolge het bepaalde in artikel 1, lid 4, jo. artikel 5, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen (tekst 1993) de belasting verschuldigd is geworden.
3.1.4. Belanghebbende heeft bij een in de Duitse taal gestelde brief van 25 juni 1994 beroep ingesteld bij het Hof. Bij brief van 28 juni 1994 heeft de Griffier van het Hof belanghebbende verzocht deze brief door een in de Nederlandse taal gestelde brief te vervangen. Vervolgens heeft belanghebbendes toenmalige, te R gevestigde, gemachtigde op 11 oktober 1994 een in de Nederlandse taal gestelde, als gewijzigd beroepschrift aangeduide, aanvulling op het eerder ingediende beroepschrift bij het Hof ingediend.
3.1.5. De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 31 oktober 1995, ter zitting van 24 september 1996 en ter zitting van 11 maart 1997. Belanghebbendes (toenmalige) gemachtigde en de Inspecteur zijn bij elk van de drie zittingen verschenen.
3.2.1. Het Hof heeft vastgesteld dat partijen ter zitting van het Hof van 24 september 1996 hebben verklaard dat tussen hen enkel nog in geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbendes echtgenoot op 16 november 1993 in Nederland woonde en, indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, of in casu sprake is van incidenteel gebruik van een tijdelijk ingevoerde auto in opdracht en voor rekening van een vrijstellingsgenietende, als bedoeld in paragraaf 9.7.1 van de Leidraad belasting van personenauto's en motorrij- wielen 1992.
3.2.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar echtgenoot op 16 november 1993 niet in Nederland woonde; dat de hiervóór in 3.2.1 als eerste vermelde vraag derhalve bevestigend moet worden beantwoord; dat voor dat geval tussen partijen niet in geschil is dat de uitspraak van de Inspecteur moet worden bevestigd.
3.3. De klachten betogen in de eerste plaats dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven, omdat het Hof, hoewel het uit belanghebbendes in de Duitse taal gestelde beroepschrift had kunnen opmaken, dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om de behandeling ter zitting te volgen, ten onrechte geen tolk heeft benoemd. Nu uit de bestreden uitspraak noch uit de stukken van het geding blijkt dat een van de ter zittingen van het Hof verschenen personen de Nederlandse taal niet machtig was, falen de klachten in zoverre bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.4. In zoverre de klachten betogen dat het Hof ten onrechte niet de eigenaar van de auto, te weten belanghebbendes echtgenoot, als getuige heeft gehoord, falen zij eveneens. Artikel 15 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken geeft het Hof de bevoegdheid getuigen te horen. Behoudens in het geval waarin een partij het aanbod heeft gedaan één of meer van haar stellingen door middel van getuigen te bewijzen, behoeft het Hof in zijn uitspraak niet te motiveren dat het van die bevoegdheid geen gebruik wenst te maken. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat vorenbedoelde uitzondering zich hier voordoet.
3.5. Voor het overige falen de klachten eveneens Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechtelijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 16 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.