HR, 24-09-2004, nr. 37 898
ECLI:NL:HR:2004:AR2712
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2004
- Zaaknummer
37 898
- LJN
AR2712
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AR2712, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑09‑2004; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2005/72 met annotatie van H.W.M. VAN KESTEREN
FED 2004/597 met annotatie van J.J.P. SWINKELS
Belastingadvies 2004/20.13
WFR 2004/1435
V-N 2004/52.15 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1478
Uitspraak 24‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Artikel 11 / 13 Wet op de omzetbelasting 1968. Met verzekering samenhangende diensten. Reisburo, (annulerings)verzekering, reisverzekering.
Nr. 37.898
24 september 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2001, nr. 00/03841, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 1997 tot en met 31 december 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 7200. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 3600.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan gelet op 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding van het volgende worden uit gegaan.
3.1.1. Belanghebbende organiseert en verkoopt reizen. Zij biedt haar klanten de mogelijkheid om bij het boeken van de reis een annulerings- dan wel een reisverzekering aan te gaan. Daarvoor gebruikt zij inschrijvingsformulieren die afkomstig zijn van verzekeringsmaatschappij F N.V. en voorzien zijn van een stempelafdruk van A B.V., een verzekeringsagent (hierna: de agent). Belanghebbende verstrekt deze formulieren aan elke klant, tegelijk met het formulier voor het boeken van een reis. De klant die een reis met een verzekering of met beide verzekeringen boekt, stuurt de twee formulieren ingevuld terug aan belanghebbende. Deze stuurt het verzekeringsformulier door aan de agent, die ervoor zorgdraagt dat een verzekeringsovereenkomst tot stand komt tussen de klant en de hiervóór genoemde verzekeringsmaatschappij. Voor de afwikkeling van eventuele schade die door de verzekeringsovereenkomst wordt gedekt, wenden klanten zich rechtstreeks tot de agent.
De klanten betalen de premies voor de verzekeringen aan belanghebbende, die deze in hun geheel overmaakt aan de agent. Een of twee maal per jaar betaalt de agent aan belanghebbende een provisie voor haar werkzaamheden, welke neerkomt op 5 % van het totaal aan premies van de afgelopen periode.
3.1.2. Belanghebbende heeft in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft alle haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat de hiervóór vermelde werkzaamheden van belanghebbende diensten zijn als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) zodat een deel van die omzetbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt, de onderwerpelijke aanslag opgelegd.
3.2. Het Hof heeft, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, Jurispr. 1999, blz. I-973, punt 30, geoordeeld dat de omstandigheid dat de annulerings- en reisverzekeringen slechts worden afgesloten in gevallen waarin een reis wordt geboekt, op zichzelf nog niet betekent dat het afsluiten van die verzekeringen moet worden beschouwd als bijkomend - dienstbaar - aan de hoofddienst (het boeken van een reis) met als gevolg dat het afsluiten van die verzekeringen geacht moet worden op te gaan in het boeken van die reis dan wel dat die beide handelingen tezamen als één prestatie dienen te worden beschouwd. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat de klanten de bedoeling hebben twee afzonderlijke diensten af te nemen. Uit dit een en ander volgt naar het oordeel van het Hof dat de in geding zijnde prestaties van belanghebbende voor de toepassing van artikel 15 van de Wet afzonderlijk in aanmerking genomen moeten worden. Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat de vermelde prestaties van belanghebbende als bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringen zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet.
3.3.1. In de eerste klacht wordt onder meer bestreden 's Hofs oordeel dat de prestaties die belanghebbende in verband met de verzekering verricht, niet als bijkomende handelingen opgaan in de hoofdprestatie, te weten het verkopen van een reis, dan wel tezamen met het verkopen van een reis één prestatie vormen.
De diensten bestaande uit het verstrekken van een reis- of annuleringsverzekering worden - door bemiddeling door de agent - jegens de klanten van belanghebbende verricht door de verzekeraar. Het gaat om afzonderlijke diensten, die niet kunnen opgaan in de diensten, bestaande uit het verstrekken van een reis, of daarmee één geheel kunnen vormen, aangezien daarvoor nodig is dat de beide diensten door dezelfde ondernemer worden verricht. Deze diensten van de verzekeraar beïnvloeden het recht op aftrek van belanghebbende niet.
Voor zover belanghebbende met betrekking tot de verzekeringen zelf jegens de reizigers prestaties verricht, vormen die prestaties bijkomende diensten bij haar hoofddiensten. Belanghebbende verricht met betrekking tot de verzekeringen prestaties jegens de agent. Het gaat daarbij op dat punt om afzonderlijke diensten, die niet kunnen opgaan in de jegens de klanten verrichte diensten, bestaande uit het verstrekken van een reis, of daarmee één geheel kunnen vormen, aangezien daarvoor nodig is dat de beide diensten jegens dezelfde afnemer worden verricht.
Uit het hiervóór overwogene volgt dat de eerste klacht in zoverre niet tot cassatie kan leiden, wat er zij van de door het Hof op dit punt gebezigde gronden.
3.3.2. In de eerste klacht wordt voorts betoogd dat onjuist is het in 's Hofs oordeel begrepen oordeel dat de in geding zijnde prestaties van belanghebbende als bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringen zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet.
Ingevolge laatstvermelde bepaling zijn onder meer vrijgesteld de diensten door tussenpersonen bij verzekeringen. Hiermee is uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 13, B, aanhef en letter a, van de Zesde richtlijn, op grond waarvan onder meer zijn vrijgesteld 'met verzekering en herverzekering samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringsagenten'.
In zijn arrest van 20 november 2003, Assurandor-Societetet/Taksatorringen, C-8/01, V-N 2003/63.11, punt 44, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overwogen dat dit begrip 'met verzekering samenhangende diensten, verricht door verzekeringsagenten' enkel betrekking heeft op dienstverrichtingen van beroepsmensen die zowel met de verzekeraar als met de verzekerde betrekkingen onderhouden.
De diensten welke belanghebbende jegens de agent heeft verricht, vallen niet onder deze omschrijving, aangezien zij niet bestaan uit het onderhouden van betrekkingen van belanghebbende met de (agent van de) verzekeraar en de verzekerden, maar uit het jegens de agent verrichten van ondersteunende activiteiten (vgl. ook Hof van Justitie 13 december 2001, CSC, C-235/00, Jurispr. 2001, blz. I-10237, V-N 2002/5.26, punt 40). Deze diensten vallen derhalve niet onder de vrijstelling. Voor de in geding zijnde beperking van de aftrek van omzetbelasting is dus geen plaats. De eerste klacht is derhalve in zoverre gegrond.
3.3.3. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 286, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 347,14, derhalve in totaal € 633,14,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2004.