Hof Leeuwarden, 03-04-2009, nr. 07/00224
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI0358
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
03-04-2009
- Zaaknummer
07/00224
- LJN
BI0358
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2009:BI0358, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 03‑04‑2009; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
V-N 2009/27.19 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/975
Uitspraak 03‑04‑2009
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de correcties onder 2.9 onder a en b, heeft aangebracht. In het verlengde daarvan zijn ook de correctie onder 2.9 onder c, en de boete in geschil.
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 07/00224
uitspraakdatum: 3 april 2009
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z,
belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/2363 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 16 november 2007, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 27 februari 2006 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV) voor het jaar 2004 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.498,- (hierna: de aanslag). Tevens is een vergrijpboete opgelegd van € 2.760,- (hierna: de boete).
1.2. Het tegen deze aanslag en boete ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 21 september 2006 ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 16 november 2007, verzonden op dezelfde dag, het tegen de aanslag en boete gerichte beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlage) is op 19 december 2007 bij het hof ingekomen. Op 15 februari 2008 heeft het hof de gronden van het beroep ontvangen. De inspecteur heeft op 29 februari 2008 een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft het hof op 14 januari 2009 nadere stukken van belanghebbende ontvangen.
1.5. Ter zitting van 21 januari 2009 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde A en, namens de inspecteur, B. en C. Ter zitting heeft belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1. Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 2.1 tot en met 2.4 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het hof opmerkt dat de rechtbank belanghebbende 'eiser' noemt en de inspecteur 'verweerder').
''2.1. Eiser, geboren op .. juli 19.., is gehuwd met mevrouw D, geboren op .. oktober 19... Eiser heeft twee kinderen.
2.2 Eiser heeft een WAO-uitkering van het LISV/UWV en een IOAW-uitkering van de gemeente Achtkarspelen. De echtgenote van eiser heeft tevens een IOAW-uitkering van de gemeente Achtkarspelen.
2.3 Eiser heeft op 24 augustus 2001 van de gemeente Achtkarspelen een perceel bouwgrond, gelegen aan de a-straat 3 te Z, gekocht voor ƒ 129.888,50 (€ 58.940,83). Eiser heeft vervolgens met een aannemer een aannemingsovereenkomst gesloten onder voorbehoud van verkoop van zijn huidige woning. Voor het perceel bouwgrond heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd, welke aan hem op 12 april 2002 door de gemeente is verleend. Op 14 juni 2004 heeft eiser het perceel bouwgrond terugverkocht aan de gemeente voor de oorspronkelijke aankoopprijs. Eiser heeft in de periode gelegen tussen 24 augustus 2001 en 14 juni 2004 geen bouwactiviteiten ondernomen op het perceel bouwgrond. De rente en kosten met betrekking tot de hypotheek op het perceel bouwgrond heeft eiser over de jaren 2001 tot en met 2004 in aftrek op zijn inkomen gebracht.
2.4 Verweerder heeft in het jaar 2005, naar aanleiding van de ontvangst van een anonieme klikbrief, een onderzoek ingesteld. Voor het onderzoek heeft eiser desgevraagd zijn bankafschriften over de jaren 2002 tot en met 2004 ter inzage aan verweerder verstrekt.
2.5 Tijdens het onderzoek is verweerder gebleken dat eiser nauwelijks privé-opnamen heeft gedaan. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat eiser in 2004 een storting heeft gedaan ten bedrage van € 6.500,-- waarvan voor verweerder de herkomst niet te achterhalen was. Verweerder heeft eiser herhaalde malen verzocht informatie en bescheiden te verstrekken. Verweerder heeft eiser daarbij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting, desondanks heeft eiser niet de gevraagde informatie en bescheiden verstrekt.
2.6 Verweerder heeft, nu eiser op verweerders verzoek de gevraagde informatie en bescheiden niet heeft verstrekt, tijdens de aanslagregeling volhard in zijn conclusie dat eiser bijverdiensten heeft genoten en dat die bijverdiensten als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt. Voor de vaststelling van de hoogte van de bijverdiensten wegens de te lage privé-opnamen heeft verweerder de gemiddelde huishoudelijke uitgaven op basis van het NIBUD-BudgetHandboek verminderd met de huishoudelijke uitgaven volgens eisers bankafschriften.''
In aanvulling daarop stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting nog de volgende feiten vast.
2.7. In het kader van het onder 2.5 vermelde onderzoek zijn er gespecificeerde overzichten gemaakt van de over de jaren 2002 tot en met 2004 overgelegde bankafschriften. Er is onder andere een overzicht gemaakt van de huishoudelijke uitgaven. Volgens dit overzicht bedragen de huishoudelijke uitgaven (exclusief cadeaus, collectes en giften en vakantie) voor het jaar 2004 € 520,-.
2.8. In het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het voormelde onderzoek staat vermeld dat de aanleiding tot het onderzoek gelegen is in een schriftelijke tip (zie 2.4 en bijlage 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg) en dat het doel van de controle ter plaatse was het bespreken van de ontvangen tip en de op de aangifte verantwoorde post ad € 8.124,- aan hypotheekrente welke onmogelijk uit het beschikbare inkomen kon zijn betaald. Doel van het onderzoek was de controle op de juistheid van de gedane aangiften IB/PV over de jaren 2001 tot en met 2004.
2.9. Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.679,-. De inspecteur heeft naar aanleiding van het onderzoek de volgende correcties aangebracht op het aangegeven inkomen:
a. belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (zie 2.6) € 12.484,-
b. minder aftrekbare kosten eigen woning (zie 2.3) € 6.296,-
c. geen persoonsgebonden aftrek i.v.m. hogere drempel € 2.039,-.
3. Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de correcties onder 2.9 onder a en b, heeft aangebracht. In het verlengde daarvan zijn ook de correctie onder 2.9 onder c, en de boete in geschil.
3.2. Belanghebbende is van mening dat hij heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat de inspecteur de bewijslast ten onrechte heeft omgekeerd. Hij weerspreekt dat hij 'zwart' heeft gewerkt en wijst erop dat hij mede heeft geleefd van de gelden die hij ontving ter zake van de aflossing van de in 1997 en 1999 aan zijn kinderen verstrekte leningen van ƒ 20.000,- elk. De anonieme klikbrief vindt belanghebbende onredelijk en het gebruik daarvan door de inspecteur, leidend tot het onderzoek, acht hij niet gerechtvaardigd. De ter zake van de financiering van het perceel bouwgrond betaalde rente kan hij in aftrek brengen omdat steeds de bedoeling heeft voorgezeten hierop een woning te bouwen, hetgeen door omstandigheden geen doorgang kon vinden. De boete acht hij ten onrechte opgelegd omdat de aangifte is verzorgd door een accountant. Belanghebbende vraagt om een proceskostenveroordeling.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht wat betreft het verstrekken van de gestelde leningen in 1997 en 1999 en dat belanghebbende, die alsdan de verzwaarde bewijslast heeft, niet heeft aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het perceel bouwgrond is geen eigen woning zodat de correctie aftrek kosten eigen woning juist is. Onder verwijzing naar de brief van SBW van 11 december 2003 en de brief van 2 maart 2004 van de gemeente Achtkarspelen, stelt hij bovendien dat belanghebbende in 2004 niet meer de bedoeling had om op het perceel een woning te bouwen. De opgelegde boete acht de inspecteur juist. Een proceskostenveroor-deling acht hij niet terecht wanneer op grond van in hoger beroep verstrekte informatie de uitspraak op bezwaar onjuist blijkt te zijn.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting heeft belanghebbende daar desgevraagd aan toegevoegd dat zijn argumenten ten aanzien van de correctie 'minder aftrekbare kosten eigen woning' slechts zien op de correctie met betrekking tot het perceel en slechts de jaren 2001 tot en met 2003 betreffen.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Anders dan belanghebbende meent, heeft de inspecteur naar het oordeel van het hof geen misbruik gemaakt van zijn bevoegdheden door een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de aangiften IB/PV over de jaren 2001 tot en met 2004. De onder 2.4 en 2.8 vermelde feiten, waaruit blijkt dat de anonieme klikbrief in samenhang met de hoogte van de in aftrek gebrachte hypotheekrente vragen over de juistheid van de aangiften opriepen, boden voldoende grond voor het onderzoek. Dat de afzender van de klikbrief onbekend is, leidt niet tot een ander oordeel.
De omstandigheid dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft afgezien van een onderzoek, rechtvaardigt geen andere conclusie. Uit de brief van 3 juni 2005 (bijlage bij het beroepschrift in eerste aanleg) blijkt dat zij hebben afgezien van een onderzoek omdat zij zelf geen werkzaamheden hadden aangetoond en belanghebbende had verklaard dat hij geen werkzaamheden had verricht en/of geen inkomsten had ontvangen. De inspecteur is niet gehouden dit standpunt van het Uitvoeringsinstituut te volgen en was bevoegd tot het instellen van een eigen onderzoek.
4.2. Wat betreft de correctie 'minder aftrekbare kosten eigen woning' merkt het hof het volgende op. Uit de door de inspecteur onder 3.3 aangehaalde brieven van SBW en de gemeente Achtkarspelen blijkt dat belanghebbende in ieder geval in 2004 niet langer de intentie had om op het perceel een eigen woning te bouwen. Uit die brieven blijkt immers van het stopzetten van de opdracht tot bemiddeling van verkoop van de huidige eigen woning van belanghebbende en de terugverkoop van het perceel aan de gemeente. Het perceel kan onder die omstandigheden zeker in het jaar 2004 niet als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden aangemerkt. De inspecteur heeft de correctie daarom terecht aangebracht. Voor zover de correctie geen verband houdt met het perceel, heeft belanghebbende hiertegen geen grieven ingebracht, zodat dat deel van de correctie 'minder aftrekbare kosten eigen woning' tussen partijen kennelijk niet in geschil is.
4.3. Uit onderzoek van de door belanghebbende overgelegde bankafschriften is naar voren gekomen dat belanghebbende in het onderhavige jaar voor huishoudelijke uitgaven slechts een bedrag ter beschikking had van € 520,-. Van dit bedrag hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich moeten voeden, verzorgen en kleden. Ook moest hiervan de brandstof voor de auto worden betaald. Daarnaast heeft belanghebbende in november 2004 een kasstorting gedaan van € 6.500,-, terwijl niet duidelijk is uit welke middelen belanghebbende deze storting kon doen. De inspecteur heeft vragen gesteld in verband met de lage privé-bestedingen en de kasstorting. In antwoord hierop heeft de belanghebbende gewezen op de geldleningen (zie 3.2) en de aflossingen hierop in 2004 ten bedrage van € 2.125,- in totaal. Verder heeft hij gesteld dat hij eerder een bedrag van € 6.000,- van de bankrekening heeft gehaald en thuis heeft bewaard voor de aankoop van bouwmaterialen. In 2004 heeft hij het bedrag met rente teruggestort. Tot slot heeft belanghebbende gewezen op zijn zuinige levensstijl, op de aanwezigheid van een moestuin en op de omstandigheid dat zijn zoon de auto ook gebruikt.
4.4. Belanghebbende heeft ten bewijze van het bestaan van de geldleningen achteraf opgemaakte handgeschreven verklaringen overgelegd, waarop het bedrag van de lening en de bedragen per jaar van de aflossing staan vermeld. Belanghebbende heeft, alhoewel daartoe meermalen in de gelegenheid gesteld, geen andere bescheiden overgelegd die het bestaan van de lening en de aflossing daarop onderbouwen. Ook heeft hij geen stukken overgelegd waaruit aannemelijk wordt dat hij in 1997 en 1999 in staat was om dergelijke bedragen aan zijn kinderen te lenen. Ten aanzien van de storting van € 6.500,- heeft belanghebbende zijn onder 4.3 weergegeven stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de gespecificeerde overzichten over de jaren 2002 tot en met 2004 (zie 2.7) kan geen bevestiging voor belanghebbendes stelling en de herkomst van het geld worden gevonden.
Aldus heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat hij geld aan zijn kinderen heeft uitgeleend en dat in het onderhavige jaar op deze leningen is afgelost. Evenmin heeft hij een plausibele verklaring gegeven voor de herkomst van het gestorte bedrag van € 6.500,-.
4.5. Hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat de inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende wat betreft zijn inkomsten geen juiste aangifte IB/PV 2004 heeft gedaan. Een bedrag van € 520,- per jaar voor huishoudelijke uitgaven acht het hof ongeloofwaardig laag. Dit geldt temeer als daarvan (eventueel samen met de zoon) ook een auto moet worden onderhouden. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende over andere middelen beschikt waaruit huishoudelijke uitgaven kunnen zijn voldaan.
4.6. Voor de vaststelling van de hoogte van de correctie heeft de inspecteur aansluiting gezocht bij de NIBUD-normen voor huishoudens met een minimum inkomen voor twee volwassenen. De huishoudelijke uitgaven zijn daarin voor minimale bedragen opgenomen (bijlage 44, verweerschrift eerste aanleg). Op dit bedrag heeft de inspecteur de huishoudelijke uitgaven die blijken uit de bankafschriften in mindering gebracht. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur aldus een redelijke schatting gemaakt. De inspecteur heeft dan ook terecht een bedrag van € 5.984,- tezamen met het bedrag van de onverklaarbare kasstorting van € 6.500,- ter zake van de bijverdiensten als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
4.7. De omstandigheid dat belanghebbende een WAO-uitkering geniet, betekent niet per definitie dat hij geen werkzaamheden kan verrichten. Op deze grond kan de juistheid van de correctie niet worden bestreden. Ook de omstandigheid dat de inspecteur zonder de anonieme klikbrief nimmer een onderzoek zou hebben ingesteld naar de juistheid van belanghebbendes aangiften IB/PV, kan belanghebbende -wat hier ook van zij- niet baten omdat het onderzoek niet onrechtmatig is ingesteld (zie 4.1).
4.8. Nu de correctie persoonsgebonden aftrek het gevolg is van de correcties genoemd onder 2.9 onder a en b, en deze correcties door het hof in stand worden gelaten, is ook de correctie persoonsgebonden aftrek terecht aangebracht.
4.9. Aan belanghebbende is een boete van 50 percent opgelegd over de verschuldigde IB/PV welke betrekking heeft op de ten onrechte afgetrokken hypotheekrente over de hypotheekverhoging (correctie niet in geschil, zie 4.2), het resultaat uit overige werkzaamheden en de hieruit voortvloeiende correctie persoonsgebonden aftrek. Voornoemde correctie hypotheekrente is bij de aanslagregeling IB/PV 1999 aan de orde geweest en de aftrek is toen niet geaccepteerd omdat de verhoging van de hypotheek in 1997 niet ten behoeve van de eigen woning is besteed. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende hier niet van op de hoogte was. Voor zover de aangifte IB/PV 2004 door een gemachtigde is verzorgd, had het op belanghebbendes weg gelegen deze gemachtigde hiervan in kennis te stellen. Gelet op vorenstaande is het aan belanghebbendes (voorwaardelijk) opzet te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan. Datzelfde geldt voor zover er inkomsten tot een te laag bedrag zijn aangegeven en voor de correctie persoonsgeboden aftrek die het gevolg is van voornoemde twee correcties. De inspecteur heeft naar het oordeel van het hof derhalve terecht aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 50 percent. Deze boete acht het hof passend en geboden. Van gronden die tot een matiging zouden moeten leiden is het hof niet gebleken. Ook is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
4.10. Belanghebbendes hoger beroep is ongegrond. Het hof zal daarom de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 3 april 2009 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 8 april 2009
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.