HR, 26-10-2001, nr. 36 483
ECLI:NL:HR:2001:AD4852
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-10-2001
- Zaaknummer
36 483
- LJN
AD4852
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AD4852, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑10‑2001; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2002/66 met annotatie van R.E.C.M. Niessen
WFR 2001/1615, 2
V-N 2002/7.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/1479 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Uitspraak 26‑10‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 36.483
26 oktober 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juli 2000, nr. BK-98/05306, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 189.756, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van A B.V. (hierna: de B.V.). De B.V. is lid van een advocatenmaatschap.
3.1.2.
In 1997 heeft de B.V. wegens door belanghebbende genoten loon over de maanden februari tot en met december aangifte gedaan en loonbelasting en premie volksverzekeringen afgedragen naar een loon per maand van ƒ 19.649. De niet afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen over de maand januari 1997 is nageheven.
3.1.3.
In 1998 is namens de B.V. voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over 1997 een suppletie-aangifte ingediend, waarbij het loon over 1997 is gesteld op ƒ 109.791.
3.1.4.
Bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 heeft belanghebbende laatstvermeld bedrag aangegeven als genoten loon uit dienstbetrekking. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 heeft de Inspecteur het loon verhoogd tot ƒ 175.000, zulks gelet op het loon dat belanghebbende in voorgaande jaren had genoten en op het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.2.
In bezwaar en voor het Hof was aanvankelijk slechts in geschil of de Inspecteur aan het bepaalde in dat artikel een juiste toepassing had gegeven. Ter zitting van het Hof van 16 december 1999 heeft de Inspecteur zijn standpunt aangepast en zich primair op het standpunt gesteld dat de loonsverlaging waarop de suppletie-aangifte betrekking had niet in 1997 is gerealiseerd, en dat het in 1997 werkelijk genoten loon hoger is dan het bedrag dat bij de aanslagregeling als zodanig in aanmerking is genomen. Belanghebbende heeft daarop een brief van 14 januari 2000 overgelegd van de accountant van de B.V., welke inhoudt dat het salaris van belanghebbende in september 1997 met terugwerkende kracht is aangepast.
3.3.
Het Hof heeft onder meer overwogen dat inkomsten worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld of rente zijn gaan dragen dan wel vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden, dat in 1997 reeds in de periode tot en met september ƒ 176.841 aan loon is genoten, waarbij - zo het loon al verlaagd is - dan nog komt het aldus verlaagde loon over de maanden oktober tot en met december van dat jaar, en dat belanghebbende aldus in 1997 in ieder geval een hoger loon heeft genoten dan het bedrag van ƒ 175.000 dat bij de aanslagregeling in aanmerking is genomen.
3.4.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Derhalve faalt de vijfde klacht, waarin het tegendeel wordt betoogd.
3.5.
Evenmin kan worden gezegd dat het Hof met dat oordeel buiten de rechtsstrijd is getreden. Het geschil betrof immers de vraag of de Inspecteur bij de aanslagregeling terecht het loon had gecorrigeerd, welke vraag door 's Hofs evenbedoeld oordeel wordt beantwoord. Het stond, zoals het Hof onder 6.1 met juistheid heeft overwogen, de Inspecteur vrij om in de loop van het geding de verdediging van zijn correctie van een nadere grondslag te voorzien, met dien verstande dat belanghebbende daardoor niet in zijn processuele belangen mocht worden geschaad. Het Hof heeft - in cassatie onbetwist - vastgesteld dat dit laatste niet het geval was.
3.6.
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2001.