HR, 24-07-1995, nr. 30 725
ECLI:NL:HR:1995:AA1646
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-07-1995
- Zaaknummer
30 725
- LJN
AA1646
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1646, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑07‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1995/1201
V-N 1995/2813, 14 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑07‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 augustus 1994 betreffende na te melden aan hem over het jaar 1984 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1984 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 189.829,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 207.229,--, zonder toepassing van verhoging. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die navorderingsaanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. De uitlegging van de standpunten van partijen is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. 's Hofs oordeel dat tussen partijen niet in geschil is dat de bank reeds bij de uitgifte van de spaarbiljetten wist, althans ervan uitging, dat de rente vrijwel aanstonds na de uitgifte moest worden uitbetaald aan A B.V., is, gelet op de stukken van het geding, niet onbegrijpelijk. Derhalve faalt de primair aangevoerde klacht. 3.2. Aangezien het Hof zijn oordeel niet heeft doen steunen op de bewijsmiddelen van de Inspecteur waartegen door belanghebbende bezwaren waren ingebracht, behoefde het op die bezwaren niet in te gaan. Ook de subsidiair aangevoerde klacht faalt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de raadsheer Urlings als voorzitter en de raasdsheren Zuurmond en Herrmann in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 24 juli 1995 en in het openbaar uitgesproken.