V-N 1998/25.24
INVORDERING. FISCAAL BESTUURSPROCESRECHT. ALGEMENE BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR Berekening van invorderingsrente over termijnbetaling successierecht waarvoor uitstel van betaling was verleend. Reikwijdte van art. 25, derde lid, Invorderingswet 1990. Ondernemingsvermogen. Invorderingsrente over successierecht. Art. 28, tweede lid, Invorderingswet 1990. Geen schending van gelijkheids- of vertrouwensbeginsel. Hof heeft geen regel van procesrecht geschonden door desgevraagd mondelinge behandeling niet ten tweede male uit te stellen. Discretionaire bevoegdheid hof
HR 06-05-1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2507, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 mei 1998
- Zaaknummer
33 018
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- LJN
AA2507
- JCDI
JCDI:ADS899322:1
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Onbekend (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:AA2507, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑05‑1998
Essentie
INVORDERING. FISCAAL BESTUURSPROCESRECHT. ALGEMENE BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR Berekening van invorderingsrente over termijnbetaling successierecht waarvoor uitstel van betaling was verleend. Reikwijdte van art. 25, derde lid, Invorderingswet 1990. Ondernemingsvermogen. Invorderingsrente over successierecht. Art. 28, tweede lid, Invorderingswet 1990. Geen schending van gelijkheids- of vertrouwensbeginsel. Hof heeft geen regel van procesrecht geschonden door desgevraagd mondelinge behandeling niet ten tweede male uit te stellen. Discretionaire bevoegdheid hof
Samenvatting
Aan belanghebbende, X, is op 13 juli 1994, ter zake van haar verkrijging uit de nalatenschap van A een voorlopige aanslag successierecht opgelegd ad f 404 875 te betalen vóór 13 september ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.