Hof Leeuwarden, 17-08-2007, nr. 109/06
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB2096, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
17-08-2007
- Zaaknummer
109/06
- LJN
BB2096
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB2096, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 17‑08‑2007; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2006:AY4165, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑08‑2007
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 en naar de toestand per 1 januari 2005 op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 109/06
Uitspraakdatum: 17 augustus 2007
uitspraak van de tweede enkelvoudig belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijefurd,
de heffingsambtenaar
tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 05/1864 van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2006 in het geding tussen
de heffingsambtenaar,
en
X,
wonende te Z, de belanghebbende
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van 28 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 12 te Z (hierna: de onroerende zaak/ de woning) vastgesteld op € 319.000,--. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De waardepeildatum is 1 januari 2003.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 29 september 2005, belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.
1.3 Bij uitspraak van 13 juli 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond geoordeeld en de vastgestelde waarde verminderd tot € 185.000,--.
1.4 Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak is door de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij een pro forma beroepschrift dat op 8 augustus 2006 bij het hof is ingekomen en is aangevuld bij een op 9 november 2006 ingekomen schrijven (met bijlagen).
Belanghebbende heeft op 5 december 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.5 De tweede enkelvoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 juli 2007. Op 3 juli 2007 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend en meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
Wel zijn verschenen de heffingsambtenaar, de heer A, alsmede de heer B, taxateur bij C.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.2 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een woonboerderij. Tot de onroerende zaak behoort 15.850 m2 grond.
2.3. In de directe nabijheid van de onroerende zaak staan windmolens , zoals beschreven onder 2.3 en 2.4 van de uitspraak van de rechtbank.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 en naar de toestand per 1 januari 2005 op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
3.2 De heffingsambtenaar beantwoordt de in het geschil zijnde vraag bevestigend. Hij bepleit primair een waarde van € 247.000,-- en subsidiair een waarde van € 234.000,--. De heffingsambtenaar baseert zijn standpunt op het uitgangspunt dat de nabij de onroerende zaak gelegen windmolens geen, dan wel slechts een geringe negatieve invloed hebben op de waarde.
3.3 Belanghebbende is van mening dat de rechtbank de waarde juist heeft vastgesteld.
3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt gehandhaafd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer).
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.3 Ter onderbouwing van de vast te stellen waarde verwijst de heffingsambtenaar naar de verkoopprijs van een eveneens nabij de windmolens gelegen woning; b-straat 4A te Z. Zijns inziens blijkt uit de in april 2005 gerealiseerde transactiesom voor deze woning dat de nabijheid van de windmolens geen rol speelt bij eventuele verkoop. De heffingsambtenaar onderbouwt deze stelling onder verwijzing naar verkoopprijzen van vergelijkbare woningen die niet nabij windmolens zijn gelegen.
4.4 Op basis van de in de procedure overgelegde bescheiden, waaronder situatieschetsen, het verslag van een onderzoek van D te L uit oktober 2003, en foto's, acht het hof het aannemelijk dat belanghebbende, zoals hij stelt, overlast ondervindt van de achter zijn woning gelegen windmolens. Het hof acht voorts aannemelijk dat deze omstandigheid een negatieve invloed heeft op een verkoop van de onroerende zaak en neemt daarbij over hetgeen de rechtbank onder rechtsoverweging 4.6 en 4.7 heeft overwogen. De verkoopsom van één niet vergelijkbare woning acht het hof van onvoldoende gewicht om te komen tot een ander oordeel.
4.5 Het subsidiaire standpunt van de heffingsambtenaar, houdende dat de waardedrukkende invloed niet van een zodanige omvang is als de rechtbank heeft bepaald, acht het hof aannemelijk. Voor dit oordeel is van belang dat tot de onroerende zaak veel grond behoort (blijkens de overgelegde matrix 15.850 m2). Weliswaar zal bij recreatief gebruik, zowel visueel als audiologisch, overlast worden ondervonden van de windmolens, doch bij ander gebruik zal van overlast niet of nauwelijks sprake zijn.
Uit het overgelegde overzicht blijkt dat de heffingsambtenaar aan de grond een waarde heeft toegekend van € 121.013,-- op een totale waarde van de onroerende zaak van € 247.000,--.
Tussen partijen is niet in geschil dat een waarde van € 247.000,-- correct is indien met de aanwezige windmolens geen rekening wordt gehouden. De door de rechtbank toegepaste waardeverlaging tot € 185.000,-- acht het hof op grond van het voorgaande niet juist. Alle omstandigheden in aanmerking nemend stelt het hof de waarde in goede justitie op € 220.000,--.
4.7 Nu de heffingsambtenaar voorts niets heeft aangevoerd op grond waarvan de waarde op een hoger bedrag dient te worden vastgesteld, zal het hof, onder vernietiging van de beroepen uitspraak, de waarde bepalen op voormeld bedrag.
4.8 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het beroep van de heffingsambtenaar gegrond is. Van de heffingsambtenaar zal daarom geen griffierecht worden geheven.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het feit dat de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarde in de beroepsprocedure niet in stand blijft, zal het hof de door de rechtbank aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding en het bepaalde omtrent het griffierecht in eerste aanleg overnemen.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
¬vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar;
vermindert de waarde van de onroerende zaak tot op een bedrag van € 220.000,--;
gelast dat de gemeente Nijefurd het betaalde griffierecht van € 37,-- (rechtbank) aan belanghebbende vergoedt;
veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 50,-- (procedure in eerste aanleg) en
wijst de gemeente Nijefurd aan als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 17 augustus 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 22 augustus 2007 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.