Hof 's-Gravenhage, 05-01-2010, nr. BK-09/00066
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1881, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
BK-09/00066
- LJN
BL1881
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1881, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 05‑01‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO1395, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 3.145 Wet IB 2001. Om aan te tonen dat hij de hem ter beschikking gestelde auto's alleen voor het woon- werkverkeer heeft gebruikt heeft belanghebbende een rittenregistratie overlegd met betrekking tot de auto's die hem in 2004 tot zijn beschikking zijn gesteld. Het woord 'blijkt' in artikel 3.145, tweede lid, van de Wet betekent dat sluitend bewijs moet worden geleverd. Dat wil zeggen dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat hij in het onderhavige jaar de hem ter beschikking gestelde auto’s in totaal niet meer dan 500 kilometers voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Daarbij moet een als bewijs overgelegde rittenregistratie aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen voldoen.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00066
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 5 januari 2010
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [P], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 december 2008, nr. AWB 07/6557 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende, [X] te [Z], is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.433.
1.2. Bij beschikking, genomen bij de vaststelling van vorenbedoelde aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete ten bedrage van € 113 opgelegd.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gegrond verklaard en het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 26.314. De beschikking inzake de verzuimboete is gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht betaald van € 39. De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 november 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Belanghebbende heeft het Hof kort voor de zitting per telefoon laten weten dat hij vast stond in het verkeer. Het Hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn verweer in hoger beroep alsnog schriftelijk nader toe te lichten, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt met zijn faxbericht van 20 november 2009. De Inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 7 december 2009. Zijn reactie strekt tot handhaving van het in het hogerberoepschrift ingenomen standpunt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is in het jaar 2004 werkzaam als teamcoördinator bij autoverhuur- en leasebedrijf [A]. Dit betreft hoofdzakelijk een kantoorfunctie bestaande uit het aansturen van zogenoemde hikers, medewerkers belast met het halen en brengen van huur- en lease-auto's naar verschillende adressen verspreid in het land, het zogenaamde "pendelen". Als teamcoördinator heeft belanghebbende tot maart 2004 een vaste auto ter beschikking. Overdag moest deze auto beschikbaar zijn op de vestiging en wordt dan zonodig gebruikt voor het pendelen. Na maart 2004 heeft belanghebbende niet langer de beschikking over een vaste auto, maar krijgt hij telkens een andere auto toegewezen. Ook deze auto's dienen overdag op de vestiging waar belanghebbende werkzaam is beschikbaar zijn. Vanaf juni 2004 is door de werkgever van belanghebbende een bestaande overcapaciteit aan auto's verkleind en krijgt belanghebbende een eigen auto toegewezen. Belanghebbende heeft toen bedongen dat met die auto geen pendelritten meer worden gemaakt.
3.2. Om aan te tonen dat hij de hem ter beschikking gestelde auto's alleen voor het woon- werkverkeer heeft gebruikt heeft belanghebbende een rittenregistratie overlegd met betrekking tot de auto's die hem in 2004 tot zijn beschikking zijn gesteld. Ten aanzien van de registratie van het woon-werkverkeer zijn dagelijks als begin- en eindadres telkens de postcode vermeld van het huisadres van belanghebbende dan wel de postcode van het adres van de vestiging waar belanghebbende op dat moment werkzaam is. Volgens de rittenadministratie is in het kader van het woon-werkverkeer dagelijks telkens vrijwel dezelfde afstand heen en weer gereden. Afwijkingen die een indicatie zouden kunnen zijn voor privégebruik van de auto blijken daaruit niet.
3.3. Ter zake van het gebruik van een aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto door hikers, heeft belanghebbende in de rittenadministratie per pendelrit een regel opgenomen waaruit blijkt op welke dag de pendelrit is gemaakt en wat de kilometerstanden van de auto waren aan het begin en bij het einde van de rit. Niet is vermeld wat de bestemming van de rit was of welke route is gevolgd.
Omschrijving geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de Inspecteur terecht 22 percent van de waarde (zijnde de catalogusprijs) wegens privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto's bij het inkomen van belanghebbende heeft geteld.
4.2. De Inspecteur acht de bijtelling juist en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
4.3. Belanghebbende stelt dat de bijtelling ten onrechte is aangebracht en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.4. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Het oordeel van de rechtbank
5.1. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen, waarbij zij belanghebbende en de Inspecteur aanduidt met respectievelijk eiser en verweerder:
2.4. Eiser heeft gesteld en de rechtbank acht op grond van de voorhanden zijnde stukken aannemelijk, dat hij in het jaar 2004 werkzaam was als teamcoördinator bij autoverhuur en leasebedrijf [A]. Dit betrof hoofdzakelijk een kantoorfunctie bestaande uit het aansturen van zogenaamd hikers, medewerkers belast met het halen en brengen van huur/lease-auto's naar verschillende adressen verspreid in het land, het zogenaamde "pendelen". Als teamcoördinator had eiser tot maart 2004 een vaste auto ter beschikking. Overdags moest deze auto beschikbaar zijn op de vestiging en werd dan gebruikt voor het pendelen. Na maart had eiser niet langer de beschikking over een vaste auto, maar kreeg telkens een andere auto toegewezen. Ook deze auto's moesten op de vestiging beschikbaar zijn. Vanaf juni 2004 is door zijn werkgever de overcapaciteit aan auto's verkleind en kreeg eiser weer een eigen auto toegewezen. Eiser had bedongen dat met zijn auto geen pendelritten meer werden gemaakt. Eiser stelt dat hij de auto's alleen voor woon- werkverkeer heeft gebruikt.
2.5. Bij de stukken bevindt zich een rittenregistratie met betrekking tot de auto's die eiser in 2004 tot zijn beschikking heeft gehad. Deze rittenregistratie voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarden als hierboven onder 2.3.1. genoemd, voor zover het de registratie van het dagelijkse woon-werkverkeer betreft, met dien verstande dat als begin en eindadres telkens de postcode is vermeld van het huisadres van eiser dan wel de postcode van het adres van de vestiging waar eiser op dat moment werkzaam was. Tevens blijkt daaruit dat in het kader van woon-werkverkeer dagelijks telkens vrijwel dezelfde afstand heen en ook weer werd gereden, zonder dat daarbij sprake is van afwijkingen die een indicatie zouden kunnen zijn voor privégebruik van de auto. De rittenregistratie is in zoverre dan ook sluitend te achten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rittenregistratie eventuele door eiser privé-gereden kilometers niet uitsluit nu deze verhuld kunnen worden door de in die rittenstaten vermelde pendelkilometers. Bij deze ritten is immers niet vermeld naar welk adres en met welk doel de rit is gemaakt, zodat deze ritten niet op juistheid te controleren zijn. Met betrekking tot de pendelritten overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst blijkt uit de rittenregistratie dat deze ritten (vrijwel dagelijks) hebben plaatsgevonden tot half maart 2004. Daarna vond slechts nog een enkele keer een pendelrit plaats met de auto die eiser op dat moment ter beschikking stond. Vanaf juni 2004 vond met de auto van eiser geen enkele keer een pendelrit plaats. Dit komt overeen met hetgeen eiser heeft gesteld. Vast staat derhalve dat eiser na juni 2004 geen mogelijkheid had om eventueel gereden privé-kilometers te `verhullen'. Uit de rittenstaat blijkt naar het oordeel van de rechtbank dan ook afdoende dat in die periode slechts sprake was van woon- werkverkeer en dat de auto in die periode niet voor privé-doeleinden werd gebruikt. Uit de rittenstaat blijkt voorts dat in de periode van half maart tot en met half juni slechts vier keer met eisers auto een pendelrit is gereden. Opvallend daarbij is dat op die dagen vrijwel alleen grote(re) afstanden zijn afgelegd. Eisers verklaring daarvoor dat de betreffende pendel in dat geval naar Venlo of een andere plaats aan de andere kant van het land plaatsvond acht de rechtbank geloofwaardig en komt overeen met hetgeen hij met betrekking tot de op dat moment ter beschikking gestelde auto's heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank toont de rittenregistratie over die periode dan ook voldoende aan dat er in die periode geen privégebruik met de aan eiser ter beschikking gestelde auto's heeft plaatsgevonden. Over de eerste drie maanden van 2004 blijkt vrijwel iedere werkdag een woon-werkverkeer afstand van ongeveer 21 kilometer vice versa te zijn gereden. De gereden pendelritten vertonen een zeer grillig kilometrage, hetgeen overeenkomt met de aard en het doel van dergelijke ritten te weten het ophalen dan wel wegbrengen van auto's in het gehele land. Blijkens de rittenregistratie werden in die periode de pendelritten telkens gereden vanaf postcode [xxxxXX] de plaats van de vestiging van [A] waar eiser werkzaam was. Vanaf die locatie is dan ook telkens sprake van stijging van de kilometerstand. Indien sprake zou zijn van substantieel privégebruik door eiser van de auto zou dit naar verwachting buiten kantooruren en in de weekenden hebben plaatsgevonden, derhalve vanaf postcode [xxxxXX], het huisadres van eiser. De rittenregistratie geeft daarvoor echter geen aanknopingspunten, immers vanaf die postcode is telkens slechts sprake van een stijging van de kilometerstand met 21 kilometer, hetgeen overeenkomt met de afstand woon-werkverkeer. Gelet op het vorenstaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat hij ook in de eerste drie maanden van het jaar 2004 niet meer dan 500 kilometers privé heeft gereden. Gelet hierop is het beroep met betrekking tot de aanslag gegrond.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Ingevolge artikel 3.82, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2004; hierna: de wet) wordt tot het loon gerekend het voordeel dat de belastingplichtige heeft uit een hem als werknemer ter beschikking gestelde auto.
6.2. Artikel 3.145 van de wet luidt, voor zover voor het onderhavige geschil van belang:
1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op tenminste 22% van de waarde van auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
3. (...)
4. Bij ministeriële regelgeving kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen.
6.3. De staatssecretaris van Financiën heeft in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsregeling IB 2001) van zijn in het vierde lid van artikel 3.145 van de wet bedoelde bevoegdheid gebruik gemaakt. Artikel 22 van de Uitvoeringsregeling IB 2001 bepaalt:
De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.145 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1º. datum;
2º. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3º. beginadres en eindadres;
4º. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5º. het karakter van de rit.
6.4. Het woord 'blijkt' in artikel 3.145, tweede lid, van de Wet betekent dat sluitend bewijs moet worden geleverd. Dat wil zeggen dat belanghebbende overtuigend moet aantonen dat hij in het onderhavige jaar de hem ter beschikking gestelde auto's in totaal niet meer dan 500 kilometers voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
6.5. Daarbij moet een als bewijs overgelegde rittenregistratie aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen voldoen. Indien die rittenregistratie niet optimaal bijgehouden blijkt te zijn, kan - als het gaat om een aantal van 500 kilometer of minder - door middel van het verstrekken van andere gegevens, nader bewijs worden geleverd dat met de ter beschikking gestelde auto's 500 kilometer of minder voor privé-doeleinden is gereden.
6.6. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rittenregistratie eventuele door belanghebbende privé-gereden kilometers niet uitsluit, aangezien deze verhuld kunnen zijn door de in die rittenstaat vermelde pendelkilometers. Bij deze ritten is immers niet vermeld naar welk adres en met welk doel de rit is gemaakt, zodat deze ritten niet op juistheid te controleren zijn. Uit de hiervoor onder 3.3. weergegeven vaststaande feiten blijkt dat de rittenregistratie, die belanghebbende als bewijs heeft ingebracht, ten aanzien van de pendelritten niet voldoet aan de hiervoor weergegeven regelgeving.
6.7. Belanghebbende heeft ook geen ander bewijs bijgebracht om zijn stelling te onderbouwen dat in de kilometrages die zijn vermeld bij de pendelritten geen kilometers zijn begrepen die voor privé-doeleinden zijn gereden. Belanghebbende heeft geen bescheiden overgelegd aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd dat voor wat betreft de pendelritten sprake is van een sluitende rittenregistratie.
6.8. Een en ander leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat hij de ter beschikking gestelde auto's op jaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privé doeleinden heeft gebruikt.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7.2. Omdat de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft, wordt van de Staat wegens het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep geen griffierecht geheven.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 5 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.