Hof 's-Hertogenbosch, 04-03-2008, nr. 04/01551
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC9998
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-03-2008
- Zaaknummer
04/01551
- LJN
BC9998
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC9998, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2008/38.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/858
Uitspraak 04‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Nu de Inspecteur geen nader of ander bewijs heeft aangevoerd of aangeboden, waaruit blijkt dat er aan belanghebbende auto's in de jaren 1998 tot en met 2000 voor gebruik anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid dan wel in het jaar 2001 voor privé-doeleinden ter beschikking zijn gesteld, is er geen plaats voor een bijtelling ter zake van privé-gebruik ingevolge artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 voor de jaren 1998 tot en met 2000, en voor het jaar 2001 ingevolge artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001. Het hof overweegt hierbij dat een eventueel niet-geautoriseerd en in strijd met de voorschriften van de vennootschap gebruikmaken van personenauto's, die eigendom zijn van de vennootschap, niet zonder meer leidt tot een "ter beschikking stellen" als bedoeld in artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 voor de jaren 1998 tot en met 2000, en evenmin als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001 voor het jaar 2001. Ook de onder 2.2 vermelde positie van belanghebbende in de holding en de vennootschap en de onder 2.2 vermelde aard van het bedrijf, dat in de vennootschap wordt geëxploiteerd, kunnen op zich niet leiden tot een "ter beschikking stellen" in evenbedoelde zin. Voor beide situaties dient een inspecteur, die een dergelijk standpunt inneemt, in elk geval aannemelijk te maken dat sprake was van genoemd gebruikmaken. Naar het oordeel van het hof is de Inspecteur in deze bewijslast niet geslaagd.
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01551
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslagen en de daarbij genomen boetebeschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 tot en met 2001 opgelegd de volgende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede, ingevolge artikel 67e van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de volgende boetebeschikkingen:
voor het jaar 1998, onder aanslagnummer 000.00.000.H.87, naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.337,= en een boete van ƒ 1.325,=;
voor het jaar 1999, onder aanslagnummer 000.00.000.H.97, naar een belastbaar inkomen van ƒ 57.340,= en een boete van ƒ 993,=;
voor het jaar 2000, onder aanslagnummer 000.00.000.H.07, naar een belastbaar inkomen van ƒ 95.528,= en een boete van ƒ 1.325,=;
voor het jaar 2001, onder aanslagnummer 000.00.000.H.17, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.059,= en een boete van € 693,=;
en de volgende navorderingsaanslagen in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), alsmede, ingevolge artikel 67e van de AWR, de volgende boetebeschikkingen:
voor het jaar 1998, onder aanslagnummer 000.00.000.W.87, naar een premie-inkomen van ƒ 68.951,= en een boete van ƒ 209,=;
voor het jaar 1999, onder aanslagnummer 000.00.000.W.97, naar een premie-inkomen van ƒ 61.365,= en een boete van ƒ 223,=;
voor het jaar 2000, onder aanslagnummer 000.00.000.W.07, naar een premie-inkomen van ƒ 74.361,= en een boete van ƒ 233,=;
voor het jaar 2001, onder aanslagnummer 000.00.000.W.17, naar een premie-inkomen van € 38.118,= en een boete van € 133,=.
Deze navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend, die op 18 juni 2007 bij het hof zijn binnengekomen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur. Zonder bezwaar van de Inspecteur rekent het hof deze stukken tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 juni 2007 te 's-Hertogenbosch en, voor zover het de boetes betreft, in het openbaar. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan belanghebbende.
Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende is geboren op 15 februari 1953 en gehuwd met mevrouw X.
2.2. Belanghebbende is statutair directeur van X Holding B.V. (hierna: de holding) en houdt in de jaren 1998 tot en met 2001 99% van de aandelen in de holding. Zijn echtgenote is ook statutair directeur van de holding en zij houdt in die jaren 1% van de aandelen in de holding. De holding is houdster van 100% van de aandelen in X Auto's B.V. (hierna: de vennootschap). De holding is tevens de bestuurder van de vennootschap. De vennootschap exploiteert een garagebedrijf en heeft het dealerschap van de automerken Rover en MG. De holding en de vennootschap vormen een fiscale eenheid voor zowel de vennootschapsbelasting als de omzetbelasting. Tot de handelsvoorraad van de vennootschap behoren personenauto's van het automerk Rover.
2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben sinds 1987 de volgende personenauto's in privé-eigendom: een Porsche 911, een Saab 900 Turbo S, twee BMW's 501 (verkocht in 2000), een Mercedes 220 SE, alsmede een Mercedes kampeerauto. In de jaren 1990, 1993 en 1995 kochten belanghebbende en zijn echtgenote in totaal twee Audi's 80 en een Rover P5. De hier genoemde auto's zijn zonder uitzondering zogenoemde "oldtimers".
2.4. Vanaf het jaar 1987 wordt door zowel belanghebbende als zijn echtgenote in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aangiften) geen melding gemaakt van privé-gebruik van een personenauto. Bij de aanslagregeling vanaf het jaar 1987 heeft de Inspecteur de aangiften op dit punt altijd gevolgd. Vanaf het jaar 1998 is ook bij de aanslagregeling voor de premie WAZ dit punt gevolgd.
2.5. Namens de Inspecteur is in de periode 28 mei tot en met 15 december 2003 bij de vennootschap een boekenonderzoek ingesteld, waarvan met dagtekening 15 december 2003 een rapport is opgemaakt. In dit rapport is in onderdeel "4.1.1 Kilometeradministratie / privé gebruik auto's" het volgende, voor zover van belang, opgemerkt:
"Zoals ik [...] heb aangegeven worden sommige auto's uit de voorraad als bedrijfsmiddelen gebruikt (als leenauto, huurauto, ter beschikking stellen aan personeel etc.)
Volgens mevrouw X werden er wel leenen huurovereenkomsten gemaakt maar geen kilometerstanden van auto's genoteerd. Overeenkomsten zijn niet bewaard. Bij het inleidend gesprek deelde zij mij mee dat de vennootschap geen auto's aan het personeel ter beschikking stelt voor privé doelen.
[...]
Uit de gegevens van RDW \ HSB bestanden en van de financiële administratie blijken dat sommige auto's zijn gebruikt (zakelijk en/of privé). Ik merk aan dat deze auto's door werknemers ook voor privé doelen zijn gebruikt.
De vennootschap heeft niet bijgehouden, wie welke auto's wanneer hebben gereden. Er zijn geen huur-,leenovereenkomsten met kilometerstanden bewaard en/of geen kilometeradministratie bijgehouden. De belastingplichtige heeft niet aannemelijk gemaakt dat auto's niet voor privé doelen zijn gereden. Voor de correctie van privé gebruik auto is het in dit geval niet belangrijk dat de heer en/of mevrouw X nog (een) andere auto(s) privé bezitten.
Uitspraak van Hof Arnhem (E IX van 6-12-2002, nr. 2001/02547, jaren 1992-1995) luidt:
...... Nu A niet overtuigend aantoont dat de auto's voor minder dan 1000 km voor privé-doeleinden zijn gebruikt, is in beginsel art. 42 IB van toepassing op alle tot de handelsvoorraad behorende personenauto's ......
Voor de gecontroleerde jaren merk ik aan dat de diverse personenauto's door de heer en mevrouw X voor privé doelen zijn gebruikt. [...]".
2.6. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de belastbare inkomens (voor 2001: belastbaar inkomen uit werk en woning) en de premie-inkomens WAZ van belanghebbende en zijn echtgenote over de jaren 1998 tot en met 2001 middels de (door de echtgenote in de zaak bij het hof bekend onder nummer 04/01552) bestreden navorderingsaanslagen gecorrigeerd met een bijtelling voor het privé-gebruik van personenauto's.
Er is in de betreffende jaren geen administratie bijgehouden van privé-gebruik van personenauto's.
2.7. Voor de berekeningswijze van de onder 2.6 vermelde bijtelling heeft de Inspecteur aansluiting gezocht bij het zogenoemde autodealerbesluit voor het jaar 2001 (Besluit van 5 maart 2002, nr. CPP2001/3082M). Hierbij heeft de Inspecteur belanghebbende en zijn echtgenote, na een correctie op het genoten salaris in verband met de voor hen geldende factor voor het werken in deeltijd, ingedeeld in salarisklasse 3, welke loopt van ƒ 70.000,= tot ƒ 95.000,=. Gelet op de positie van belanghebbende en zijn echtgenote binnen het bedrijf, heeft de Inspecteur als cataloguswaarde per auto voor de jaren 1998 tot en met 2001 gehanteerd ƒ 53.300,=, zijnde het gewogen gemiddelde van de cataloguswaarden van de personenauto's van het automerk Rover.
Voor de jaren 1998 tot en met 2000 bedraagt de bijtelling 20% of, afgerond, ƒ 10.600,= en voor het jaar 2001 25% of ƒ 13.323,= (€ 6.046,=).
2.8. Voor het jaar 2001 is bij primitieve aanslag van belanghebbende het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op ƒ 17.653,=. Partijen zijn het erover eens dat dit belastbare inkomen nader berekend dient te worden op ƒ 13.904,=.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Is er sprake van een de navorderingsaanslagen rechtvaardigend feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR?
- Zijn de bijtellingen wegens privé-gebruik van auto's terecht toegepast en zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- Ter behoud van rechten heb ik voor alle jaren bezwaar en beroep ingesteld. Ik wil graag een uitspraak.
- (Desgevraagd) Ik heb de stukken met dagtekening 13 juni 2007 op 15 juni 2007 aangetekend verzonden.
- Alleen bij X KIA B.V., die geen deel uitmaakt van de fiscale eenheden, is aan de verkoper ook voor privé-doeleinden een auto van de zaak ter beschikking gesteld. In de jaren 1998 tot en met 2002 is hiervoor aan ander personeel geen auto ter beschikking gesteld. Bij alle andere werknemers is er feitelijk geen privé-gebruik van auto's van de zaak.
De Inspecteur
- (Desgevraagd) Ik heb de door belanghebbende vóór de zitting gezonden stukken van 13 juni 2007 ontvangen en mij in voldoende mate kunnen voorbereiden. Ik heb als reactie op deze stukken een pleitnota opgesteld die ik graag wil overleggen en voordragen.
- (Desgevraagd) Ik kijk na welke medewerker de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het is zeker niet correct dat in één geschrift uitspraak op bezwaar is gedaan op de ingediende bezwaarschriften van belanghebbende en van zijn echtgenote.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de navorderingsaanslagen en van de boetebeschikkingen.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf en ambtshalve
De Inspecteur heeft in één geschrift vervat de uitspraken op de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen van zowel belanghebbende als zijn echtgenote. Nu belanghebbende hierover niet klaagt en kennelijk niet in zijn procespositie is geschaad, ziet het hof geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur.
De navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen zijn in geschil. De aanslag naar het onder 2.8 vermelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2001 staat onherroepelijk vast. Het hof komt alleen toe aan een oordeel over de vermindering van dat inkomen, waartoe belanghebbende en, in zijn pleitnota, de Inspecteur concluderen, indien de Inspecteur geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Deze vermindering kan voor het andere geval alleen middels een ambtshalve beslissing van de Inspecteur worden verleend.
Ten aanzien van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de navorderingsaanslagen op het standpunt gesteld dat uit de aard van het bedrijf dat de holding en de vennootschap exploiteren, belanghebbende en zijn echtgenote permanent beschikken over een aantal personenauto's. Hij stelt zich hierbij op het standpunt dat elke personen- of bestelauto, die in het bedrijf aanwezig is als handelsvoorraad of als bedrijfsmiddel (inclusief lease of huur) en door de directeuren/grootaandeelhouders en hun gezin ook voor privé-doeleinden kan worden gebruikt, in beginsel voor toepassing van de autokostenfictie als bedoeld in artikel 42, lid 2 of lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964), dan wel, vanaf het jaar 2001, in artikel 3.20, lid 1, onderscheidenlijk artikel 3.145, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), in aanmerking komt. Uitgaande van dit standpunt en onder aanvulling met overwegingen van redelijke wetstoepassing geeft de Inspecteur aan dat voor de directeuren/grootaandeelhouders (en hun gezin) de "onttrekking/bijtelling" normaliter geacht wordt te gelden voor twee van het totaal aantal feitelijk voor toepassing van de autokostenfictie in aanmerking komende auto's.
4.2.1. Het hof stelt voorop dat onder de in 2.2 en 2.3 genoemde feiten en omstandigheden op belanghebbende uitsluitend van toepassing kunnen zijn artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 voor de jaren 1998 tot en met 2000 en artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001 voor het jaar 2001. Het gaat naar het oordeel van het hof dus allereerst om het antwoord op de vraag of voor de jaren 1998 tot en met 2000 aan belanghebbende in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld en of voor het jaar 2001 aan belanghebbende ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld.
4.2.2. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat aan belanghebbende - en zijn echtgenote - in de jaren 1998 tot en met 2001 een (personen-)auto in de in 4.2.1 bedoelde zin ter beschikking is gesteld. Het hof neemt hiervoor in aanmerking, dat:
- belanghebbende - met zijn echtgenote - in privé beschikt over de onder 2.3 vermelde personenauto's, zodat hij voor privé-doeleinden niet noodzakelijkerwijs gebruik behoeft te maken van een tot de handelsvoorraad of de bedrijfsmiddelen behorende auto van de vennootschap,
- de vennootschap geen auto's aan het personeel ter beschikking stelt voor privé-gebruik.
4.2.3. De Inspecteur heeft, naar het oordeel van het hof, evenmin aannemelijk gemaakt dat er voor het jaar 2001 ingevolge artikel 3.20, lid 1, van de Wet IB 2001 sprake kan zijn van een onttrekking wegens privé-gebruik door belanghebbende of dat voor de jaren 1998 tot en met 2000 artikel 42, lid 2, van de Wet IB 1964 op enigerlei wijze toepassing kan vinden. De aan dit standpunt van de Inspecteur kennelijk ten grondslag liggende opvatting dat deze bepalingen onder de in 2.2 en 2.3 geschetste feiten en omstandigheden analoog kunnen worden toegepast, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
4.3. Nu de Inspecteur geen nader of ander bewijs heeft aangevoerd of aangeboden, waaruit blijkt dat er aan belanghebbende auto's in de jaren 1998 tot en met 2000 voor gebruik anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid dan wel in het jaar 2001 voor privé-doeleinden ter beschikking zijn gesteld, is er geen plaats voor een bijtelling ter zake van privé-gebruik ingevolge artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 voor de jaren 1998 tot en met 2000, en voor het jaar 2001 ingevolge artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001.
Het hof overweegt hierbij dat een eventueel niet-geautoriseerd en in strijd met de voorschriften van de vennootschap gebruikmaken van personenauto's, die eigendom zijn van de vennootschap, niet zonder meer leidt tot een "ter beschikking stellen" als bedoeld in artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 voor de jaren 1998 tot en met 2000, en evenmin als bedoeld in artikel 3.145, lid 1, van de Wet IB 2001 voor het jaar 2001. Ook de onder 2.2 vermelde positie van belanghebbende in de holding en de vennootschap en de onder 2.2 vermelde aard van het bedrijf, dat in de vennootschap wordt geëxploiteerd, kunnen op zich niet leiden tot een "ter beschikking stellen" in evenbedoelde zin. Voor beide situaties dient een inspecteur, die een dergelijk standpunt inneemt, in elk geval aannemelijk te maken dat sprake was van genoemd gebruikmaken. Naar het oordeel van het hof is de Inspecteur in deze bewijslast niet geslaagd.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene hebben de bijtellingen privé-gebruik ten onrechte plaatsgevonden en zijn de vergrijpboetes eveneens ten onrechte opgelegd. Het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde tweede vraag is aan de zijde van belanghebbende. De navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.
5. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op de zaak bij het hof bekend onder nummer 04/01552 stelt het hof deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, in deze zaak als volgt vast:
voor de bezwaarfase op 1 punt x € 161,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) : 2, is € 120,75 en voor de beroepsfase op 2 punten x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) : 2, is € 483,=, tezamen € 603,75.
7. Schadevergoeding
Het hof acht geen gronden aanwezig om, naast het toekennen van een proceskostenvergoeding, de Inspecteur met toepassing van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade.
8. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraken,
- vernietigt de navorderingsaanslagen,
- vernietigt de boetebeschikkingen,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,=,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 603,75, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 4 maart 2008 door J.W. van der Voort, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.