In deze aantekening is uitgegaan van de situatie zoals die tot 1 januari 2010 heeft gegolden.
Art. 21 van de SW 1956. In dit artikel zijn art. 47 (oud), 48 (oud), en 49 (oud) samengevat in één samenstel van voorschriften. Verandering van principiële betekenis is volgens de memorie van toelichting in het stelsel van waardering niet aangebracht; wel is de redactie aanzienlijk vereenvoudigd. In de aanhef treffen we aan, dat de waarde, behoudens afwijkende bepaling (vergelijk bijvoorbeeld het met ingang van 1 januari 2002 vervallen art. 22), wordt vastgesteld naar het tijdstip van de verkrijging. Uit vorenstaande woorden van de memorie van toelichting valt af te leiden, dat voor voorwaardelijke verkrijgingen en voor voorwaardelijke rechten het tijdstip van de vervulling van de voorwaarde beslissend is. Overeenkomstig deze regel is ook bij verkrijging door fideï-commissaire verwachters voor aard en waarde van het verkregene het tijdstip waarop het genot van de verwachter aanvangt, beslissend.
De waarderingsregels voor onroerende zaken zijn in 1956 in één voorschrift samengevat, omdat er geen goede reden bestond voor grondrenten een afzonderlijke maatstaf aan te leggen.
Voor hypothecaire vorderingen is de afzonderlijke bepaling van art. 47, onderdeel b, onder 1°, (oud), vervallen. De inspecteur kan met toepassing van art. 76 hetzelfde bereiken.
Het bepaalde van art. 47, onderdeel h, onder 1°, (oud), is vervallen. Voor het recht van successie is dit niet van belang, omdat art. 32, onder 9°, de nog niet vorderbare termijnen van renten, van uitkeringen, van bezoldigingen en van andere inkomsten van dat recht vrijstelt. Voor het schenkingsrecht zullen de lopende revenuen, voor zover zij niet in de waarde van de zaak zijn begrepen, moeten worden geschat.
Het slot van art. 47 (oud) kon vervallen in verband met het eveneens vervallen van de vrijstelling van art. 79, onder 8° (oud).
Art. 22 van de SW 1956. Deze bepaling was in beginsel ontleend aan art. 11 Wet VB 1964 (voorheen art. 9Wet VB 1892).
Met ingang van 1 januari 2002 is art. 22 vervallen blijkens de wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 643.
De Successiewet 1859 kende geen vergelijkbare bepaling.
Art. 23 van de SW 1956. Van art. 86 (oud) kon het eerste lid vervallen, omdat art. 21 ook voor de waardebepaling van levensverzekeringsuitkeringen en verkrijgingen krachtens derdenbeding geldt. Het tweede lid ging door amendering in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in ongewijzigde vorm over naar art. 23. Onder 2° is uitdrukkelijk aftrek toegestaan voor recht van successie. (Een lopende polis van verzekering kan bestanddeel van een nalatenschap zijn en als zodanig voor haar contante waarde aan de heffing van successierecht zijn onderworpen.) Zonder wettelijke basis geschiedde deze aftrek onder de vigeur van art. 86 (oud) ook. Artikel 23 is per 1 januari 2010 vervallen in verband met een wijziging in artikel 13.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.2
Aant. 1.3.2 Hoofdstuk II (art. 21–23)
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.3.2
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
In deze aantekening is uitgegaan van de situatie zoals die tot 1 januari 2010 heeft gegolden.
Art. 21 van de SW 1956. In dit artikel zijn art. 47 (oud), 48 (oud), en 49 (oud) samengevat in één samenstel van voorschriften. Verandering van principiële betekenis is volgens de memorie van toelichting in het stelsel van waardering niet aangebracht; wel is de redactie aanzienlijk vereenvoudigd. In de aanhef treffen we aan, dat de waarde, behoudens afwijkende bepaling (vergelijk bijvoorbeeld het met ingang van 1 januari 2002 vervallen art. 22), wordt vastgesteld naar het tijdstip van de verkrijging. Uit vorenstaande woorden van de memorie van toelichting valt af te leiden, dat voor voorwaardelijke verkrijgingen en voor voorwaardelijke rechten het tijdstip van de vervulling van de voorwaarde beslissend is. Overeenkomstig deze regel is ook bij verkrijging door fideï-commissaire verwachters voor aard en waarde van het verkregene het tijdstip waarop het genot van de verwachter aanvangt, beslissend.
De waarderingsregels voor onroerende zaken zijn in 1956 in één voorschrift samengevat, omdat er geen goede reden bestond voor grondrenten een afzonderlijke maatstaf aan te leggen.
Voor hypothecaire vorderingen is de afzonderlijke bepaling van art. 47, onderdeel b, onder 1°, (oud), vervallen. De inspecteur kan met toepassing van art. 76 hetzelfde bereiken.
Het bepaalde van art. 47, onderdeel h, onder 1°, (oud), is vervallen. Voor het recht van successie is dit niet van belang, omdat art. 32, onder 9°, de nog niet vorderbare termijnen van renten, van uitkeringen, van bezoldigingen en van andere inkomsten van dat recht vrijstelt. Voor het schenkingsrecht zullen de lopende revenuen, voor zover zij niet in de waarde van de zaak zijn begrepen, moeten worden geschat.
Het slot van art. 47 (oud) kon vervallen in verband met het eveneens vervallen van de vrijstelling van art. 79, onder 8° (oud).
Art. 22 van de SW 1956. Deze bepaling was in beginsel ontleend aan art. 11 Wet VB 1964 (voorheen art. 9Wet VB 1892).
Met ingang van 1 januari 2002 is art. 22 vervallen blijkens de wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 643.
De Successiewet 1859 kende geen vergelijkbare bepaling.
Art. 23 van de SW 1956. Van art. 86 (oud) kon het eerste lid vervallen, omdat art. 21 ook voor de waardebepaling van levensverzekeringsuitkeringen en verkrijgingen krachtens derdenbeding geldt. Het tweede lid ging door amendering in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in ongewijzigde vorm over naar art. 23. Onder 2° is uitdrukkelijk aftrek toegestaan voor recht van successie. (Een lopende polis van verzekering kan bestanddeel van een nalatenschap zijn en als zodanig voor haar contante waarde aan de heffing van successierecht zijn onderworpen.) Zonder wettelijke basis geschiedde deze aftrek onder de vigeur van art. 86 (oud) ook. Artikel 23 is per 1 januari 2010 vervallen in verband met een wijziging in artikel 13.