Hof Amsterdam, 20-08-2004, nr. 03/01805
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2722
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-08-2004
- Zaaknummer
03/01805
- LJN
AR2722
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2722, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑08‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2004/67.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/60 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 20‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Alleen de woonkamers van twee zorgcentra zijn volledig dienstbaar aan woondoeleinden, maar daaraan is niet ten minste 70% van de waarde toe te rekenen. Het tarief voor woningen is daarom niet van toepassing op deze verzorgingstehuizen. Het bejaardenhuis ‘oude stijl’ is gelet op de wetsgeschiedenis wél als woning in de zin van art. 220f van de Gemeentewet aan te merken.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Sectorhoofd Belastingen van de gemeente Zaanstad, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 april 2003, (…)
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 28 februari 2003, be-treffende de aan belanghebbende opgelegde, samen met vele andere aanslagen op één aan-slagbiljet verenigde, aanslagen onroerendezaakbelastingen 2002 (eigenarenbelasting) betref-fende de onroerende zaken a-weg 1, b-weg 2 en c-weg 3 te Zaanstad.
Het bezwaar tegen de aanslagen is bij de bestreden uitspraak van 28 februari 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 9 april 2003 heeft verweerder verklaard dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Bij brief van 17 april 2003 heeft verweerder de aanslag inzake b-weg 2 ambtshalve verminderd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting (…)
2. De Verordening
De ‘Verordening Onroerende-zaakbelastingen 2002’ van de gemeente Zaanstad, bekendge-maakt door plaatsing in het huis-aan-huisblad ‘De Zaankanter’ van 24 november 2001, luidt, voorzover thans van belang, als volgt:
(…)
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Voor elke volle € 2268 van de heffingsmaatstaf bedraagt:
a. de gebruikersbelasting:
(…)
b. de eigenarenbelasting:
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 3,36
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 5,50
(…)
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende was op 1 januari 2002 eigenares van onder meer de navolgende onroe-rende zaken:
a. a-weg 1, een zorgcentrum voor ouderen;
b. b-weg 2, een in aanbouw zijnd zorgcentrum voor ouderen;
c. c-weg 3, een inmiddels gesloopt bejaardentehuis.
Tot deze onroerende zaken zijn niet gerekend de ‘aanleunwoningen’, die als zelfstandige be-lastingobjecten zijn aangemerkt.
3.2. De uiteindelijk in aanmerking genomen heffingsgrondslagen van € 2.879.245 (a-weg 1), € 2.457.440 (b-weg 2) en € 1.463.886 (c-weg 3) zijn tussen partijen niet in geschil. Deze waarden zijn vastgesteld volgens de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
3.3. Omtrent de indeling van de onroerende zaken is het volgende komen vast te staan:
a. a-weg 1:
Op de begane grond (1.611 m²) zijn de entree, de recreatiezaal, de ruimten voor de facilitaire dienst, kantoorruimten, een bibliotheek, een kapsalon, een wasserij en een opbaarruimte gele-gen.
Op de 1e verdieping bevinden zich een verpleegafdeling, therapieruimten en kamers voor de dokter en voor de hoofdzuster. Op een deel van de 1e verdieping en op de 2e tot en met de 13e verdieping bevinden zich één- en tweepersoonskamers voor alleenwonenden respectievelijk voor echtparen. Op elke verdieping bevinden zich voorts een dagverblijf, een badkamer en ruimten voor ‘algemene dienst’.
Van de 1e verdieping en van de 2e t/m de 13e verdieping (elk groot 534 m² volgens belangheb-bende en 550m² volgens verweerder) zijn ter zitting plattegronden overgelegd.
b. b-weg 2 (in aanbouw):
Van dit verzorgingshuis in aanbouw zijn geen plattegronden in het geding gebracht. Van de waarde, exclusief de grondwaarde, is 61,3% toe te rekenen aan het ‘Medisch paviljoen’ en 38,7% aan de ‘overige objectdelen opstallen’, aldus het verweerschrift.
c. c-weg 3:
Dit object bood plaats aan circa 93 ouderen. De 90 appartementen waren verdeeld over 4 woonlagen. Op de begane grond bevonden zich een ontvangstruimte met receptie en gemeen-schappelijke ruimten waaronder een biljartruimte, een bibliotheek en een centrale keuken.
Het ging om een ‘ouderwets bejaardentehuis’ en is inmiddels gesloopt om plaats te maken voor een zorgcentrum volgens huidige maatstaven.
3.4. De aanslagen zijn berekend naar het tarief van € 5,50 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of het lagere tarief voor onroerende zaken die in hoofzaak tot woning dienen moet worden toegepast, zoals belanghebbende verdedigt en verweerder ont-kent.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. De gemeente Zaanstad heeft gebruik gemaakt van de in artikel 220f van de Gemeentewet geboden mogelijkheid om binnen een bepaalde marge verschillende tarieven vast te stellen voor woningen en niet-woningen. Blijkens het tweede lid van dat artikel dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan wor-den toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
6.2. In de memorie van toelichting, Kamerstukken 25 037, nr. 3, blz. 20, is artikel 220f van de Gemeentewet onder meer als volgt toegelicht:
“Met betrekking tot het onderscheid tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen versus onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, wordt aangesloten bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen zoals dat thans reeds in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. Voor de uitleg van de term “in hoofd-zaak” kan onder meer worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, waarbij werd beslist dat “in hoofdzaak” moet worden geduid als: voor ten minste 70 percent.
Het woningbegrip heeft in de loop der tijd in de praktijk en de jurisprudentie inhoud gekregen. Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. Hieron-der vallen dus niet alleen objecten die volledig worden gebruikt als woning, maar ook objec-ten waarin naast het woongedeelte ook een gedeelte als niet-woning (bedrijfsmatig, zoals een praktijkruimte, of anderszins) wordt gebruikt. Indien dat gebruik ten opzichte van het woon-gedeelte van het object van bescheiden omvang is, wordt het object geheel aangemerkt als woning. Ook recreatiewoningen en objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woon-functie overheerst, zoals bij studenten- of bejaardenwoningen, vallen onder het begrip woning. Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren even-eens als woning. Het hiervoor beschreven onderscheid wordt thans ook gehanteerd in het ka-der van de objecttyperingen van onroerende zaken in de op het Uitvoeringsbesluit kostenver-rekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken gebaseerde regeling in-zake het op uniforme wijze uitwisselen van de WOZ-waardegegevens (Regeling Stuf-WOZ).”
6.3.1. Zorgcentra als a-weg 1 en b-weg 2 in aanbouw zijn er in de eerste plaats op gericht om ouderen met een zorgindicatie huisvesting en de benodigde verzorging te bieden. Naar de mate van zelfstandigheid worden die ouderen geplaatst in aanleunwoningen (naar procespar-tijen terecht hebben aangenomen: zelfstandige objecten die in hoofdzaak tot woning dienen) of in het ‘hoofdgebouw’ als waarvan hier sprake is, waar naar behoefte velerlei vormen van verzorging worden geboden.
Onroerende zaken waarin op bedrijfsmatige wijze zodanige verzorging wordt geboden, zijn naar het oordeel van het Hof geen objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woon-functie overheerst, zoals bij de bejaardenwoningen die in de memorie van toelichting worden genoemd.
6.3.2. Ingevolge artikel 220f moet een onroerende zaak als woning worden aangemerkt als ten minste 70% van zijn waarde is toe te rekenen aan (onzelfstandige) delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Van de beide hier bedoelde zorgcentra kunnen alleen de één- en tweepersoonskamers zelf worden gerekend tot de delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dat in die kamers ook desgevraagd hulp bij de verzorging wordt geboden, doet er naar het oordeel van het Hof niet aan af dat de woonfunctie voor die kamers zodanig overheerst dat hier moet worden gesproken van delen die tot woning dienen in evenvermelde zin.
De verkeersruimten en alle op de verzorging en verpleging gerichte overige ruimten zijn met name ook dienstbaar aan de bedrijfsmatige verzorging van de bewoners en daartoe mede in gebruik bij het personeel van het zorgcentrum. Al die delen kunnen aldus niet worden aange-merkt als dienend tot woning dan wel volledig dienstbaar aan woondoeleinden.
6.3.3. Getoetst aan de hiervoor genoemde criteria heeft belanghebbende tegenover de gemoti-veerde stelling van verweerder inzake de waardeverhouding tussen ‘woondoeleinden’ en ‘zorgdoeleinden’ niet aannemelijk gemaakt dat ten minste 70% van de vastgestelde waarde is toe te rekenen aan de (woon-)kamers van de bewoners.
Mitsdien is ten aanzien van de onroerende zaken a-weg 1 en b-weg 2 terecht het tarief voor niet-woningen toegepast.
6.4.1. Omtrent het inmiddels afgebroken c-weg 3 neemt het Hof op grond van hetgeen partijen hebben gesteld aan dat sprake was van een bejaardentehuis ‘oude stijl’, waarbinnen de verzor-ging die thans wordt gevraagd en waarnaar de hiervoor omschreven zorgcentra zijn ingericht, niet geboden werd. Ook uit de indeling, zoals vastgesteld onder 3.3., letter c, hierboven, kan niet worden afgeleid dat sprake was van een centrum waar de verzorging een belangrijke, laat staan een overheersende rol speelde.
Het Hof acht dan ook aannemelijk dat hier sprake was van een bejaardenwoning als de wetge-ver op het oog had bij zijn toelichting dat ook objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woonfunctie overheerst, zoals bejaardenwoningen, als woning in de zin van artikel 220f van de Gemeentewet zijn aan te merken.
6.4.2. Het vorenoverwogene brengt mede dat ten aanzien van de onroerende zaak c-weg 3 het tarief per € 2.268 moet worden verlaagd van € 5,50 tot € 3,36. Die aanslag komt daardoor € 2.167,20 te bedragen.
6.5. De bestreden uitspraak dient ook te worden vernietigd op de grond dat belanghebbende, naar verweerder later heeft erkend, ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard in haar be-zwaar en op de grond dat de aanslag inzake b-weg 2 na het doen van die uitspraak ambtshalve is verminderd.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig ver-weerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op € 966 (A.1 en 8. = 2 punten; C. factor 1,5 ; € 322 per punt).
8. Beslissing
Het Hof
? verklaart het beroep gegrond;
? vernietigt de uitspraak van verweerder;
? verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar;
? vermindert de aanslag inzake c-weg 3 tot € 2.167,20;
? handhaaft de aanslag inzake a-weg 1;
? handhaaft de aanslag inzake b-weg 2, zoals die ambtshalve is verminderd;
? veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 966 aan proceskosten en wijst de gemeente Zaanstad aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
? gelast de gemeente Zaanstad het betaalde griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 20 augustus 2004 door mrs. Onnes, Schaap en Kruimel, in te-genwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.