HR, 03-04-1996, nr. 31 146
ECLI:NL:HR:1996:AA1943
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-1996
- Zaaknummer
31 146
- LJN
AA1943
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:AA1943, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑04‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 1996/3473, 15 met annotatie van Redactie
Uitspraak 03‑04‑1996
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 februari 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 54.741,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Inspecteur heeft op 17 juni 1993 de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot ƒ 54.565,--. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beroep voor zover dit is gericht tegen de beschikking inzake de heffingsrente, de uitspraak heeft vernietigd, en de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd zoals deze ambtshalve is verminderd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 3 april 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren De Moor en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.