HR, 02-10-2009, nr. 07/13111
ECLI:NL:HR:2009:BJ9094
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2009
- Zaaknummer
07/13111
- LJN
BJ9094
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9094, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑10‑2009; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2009/49.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/2216 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 02‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Woz, nieuw bewijsmateriaal ter zitting, strijd met goede procesorde
nr. 07/13111
2 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 oktober 2007, nr. 06/00247, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de directeur) bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft de directeur bij ambtshalve gegeven beschikking de waarde verminderd.
De Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 05/5994) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de directeur vernietigd en de waarde verder verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de objecten die door de Rechtbank in haar uitspraak onder 2.2 zijn vermeld, onvoldoende vergelijkbaar zijn met het pand van belanghebbende.
3.2. Verder heeft het Hof geoordeeld dat van de door belanghebbende ter ondersteuning van haar standpunt aangevoerde objecten, alleen het pand c-straat 2 te Z als vergelijkingsobject kan dienen. Voor zover de klachten zich richten tegen het oordeel van het Hof dat de overige door belanghebbende aangevoerde objecten niet voldoende vergelijkbaar zijn, falen zij. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. In cassatie moet er derhalve van worden uitgegaan dat alleen het pand c-straat 2 als vergelijkingsobject kan dienen.
3.4. Partijen verschilden van mening over de vraag in welke staat dit pand verkeerde ten tijde van de verkoop daarvan kort voor de waardepeildatum. Voor de beantwoording van deze vraag heeft het Hof doorslaggevende betekenis toegekend aan telefonische verklaringen van de huidige eigenaar van dit pand, zoals door de heffingsambtenaar vastgelegd in zijn pleitnota. De heffingsambtenaar heeft deze pleitnota eerst ter zitting van het Hof in het geding gebracht.
3.5. Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen bewijsmateriaal ter zitting in het geding te brengen, zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het inbrengen van dat bewijsmateriaal en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure voor de feitenrechter heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang (vgl. HR 16 maart 2007, nr. 42905, LJN BA0721, BNB 2007/222). 's Hofs uitspraak noch het proces-verbaal van de zitting geeft er blijk van dat een zodanige afweging heeft plaatsgevonden. Voor zover de klachten zich richten tegen de beslissing van het Hof om deze in de pleitnota neergelegde verklaring als bewijsmiddel te aanvaarden, zijn zij derhalve gegrond.
3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.
Verwijzing dient plaats te vinden voor een hernieuwd onderzoek naar de staat waarin het pand c-straat 2 ten tijde van de verkoop daarvan eind 2002 verkeerde, en de consequenties die daaraan verbonden moeten worden voor de vaststelling van de waarde van belanghebbendes pand op de waardepeildatum 1 januari 2003. Indien het verwijzingshof tot de slotsom komt dat de heffingsambtenaar de in 3.5 bedoelde verklaring eerst ter zitting van het Hof in het geding mocht brengen, dient belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld op die verklaring te reageren.
3.7. In verband met hetgeen in 3.6 is overwogen behoeven de klachten voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Amsterdam aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Amsterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2009.