HR, 25-01-1995, nr. 30 161
ECLI:NL:HR:1995:AA3023
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-01-1995
- Zaaknummer
30 161
- LJN
AA3023
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA3023, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑01‑1995; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 1995/89 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 1995/417 met annotatie van C. OVERDUIN
WFR 1995/173, 1
V-N 1995/656, 22 met annotatie van Redactie
Uitspraak 25‑01‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 maart 1994 betreffende na te melden hem opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1986 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 6.294,-- aan enkelvoudige belasting zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft het volgende als vaststaand aangemerkt. Belanghebbende heeft in zijn onderneming in de jaren 1986 tot en met 1989 een anonieme schoonmaakster in dienst gehad. Voor het verrichten van haar werkzaamheden ontving de schoonmaakster ƒ 125,-- per maand. Voorts kwam belanghebbende met haar overeen dat, zo er ooit ter zake van de aan haar verstrekte maandbedragen naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd, die naheffingsaanslagen niet op haar zouden worden verhaald. De onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting is berekend over een grondslag waarin het jaarlijks uitbetaalde nettoloon van ƒ 1.500,-- is vermeerderd met de verschuldigde loonbelasting van 40 percent ingevolge artikel 26a van de Wet op de loonbelasting 1964 in de vóór 1 januari 1990 geldende tekst (hierna: de Wet), premie Ziekenfondswet, premies AOW/AWW en premies Ziektewet, Werkloosheidswet en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voor zover die onderscheiden premies bij een bruto loonafspraak zijn verschuldigd door de werknemer. 3.2. De klachten stellen aan de orde de vraag of in gevallen als het onderhavige, waarin de werkgever, toen hij de loonbetalingen aan die werknemer deed, al had besloten de wettelijk voorgeschreven inhoudingen op het loon voor zijn rekening te nemen, bij de brutering van het loon rekening moet worden gehouden met niet ingehouden premies voor de sociale werknemersverzekeringen en - als negatief bestanddeel van het loon - met premies volksverzekeringen. 3.3. Die vraag moet voor wat betreft de eerstbedoelde premies bevestigend en voor wat betreft de laatstbedoelde ontkennend worden beantwoord. 3.4. Immers, in gevallen als het onderhavige dienen bij de bepaling van de grondslag waarnaar de loonbelasting wordt geheven, als positieve bestanddelen van het loon in aanmerking te worden genomen: op de voet van artikel 10, lid 1, van de Wet een bedrag ter grootte van de wettelijk voorgeschreven inhoudingen, waartoe vorenbedoelde premies werknemersverzekeringen en volksverzekeringen behoren, en - op de voet van artikel 10, lid 2, van de Wet - een bedrag ter grootte van het aandeel van de werkgever in de premie ingevolge de Ziekenfondswet, terwijl, gelet op artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, onder 2, van de Wet in verbinding met artikel 15, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, als negatief bestanddeel rekening moet worden gehouden met de daar bedoelde premies werknemersverzekeringen. 3.5. Voor het als negatief bestanddeel van het loon in aanmerking nemen van premies volksverzekeringen is evenwel geen plaats. Weliswaar wordt in gevallen waarin - anders dan hier - artikel 26a van de Wet niet van toepassing is, met premies volksverzekeringen rekening gehouden op de in artikel 9, lid 2, van de Wet bepaalde wijze, te weten door loonbelasting te heffen over het -gebruteerde- loon nadat dit is verminderd met die premies. Indien echter artikel 26a wel van toepassing is, kan zodanige vermindering niet plaats vinden omdat blijkens dat artikel de loonbelasting in dat geval niet wordt geheven over het loon nadat dit is verminderd met premies volksverzekeringen maar over het loon zonder die vermindering. 3.6. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de bedrijfsvereniging ter zake van de premies werknemersverzekeringen nog niet tot naheffing is overgegaan of wellicht in het geheel niet zal overgaan. 3.7. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 25 januari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.