BNB 1999/256
Moeiende holding
HR 28-04-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2743
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 april 1999
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Moor, de; Brunschot, van; Vliet, van; Amersfoort, van
- Zaaknummer
33562
- Conclusie
A-G mr. Van den Berge
- LJN
AA2743
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:1999:AA2743, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑04‑1999
ECLI:NL:HR:1999:AA2743, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑04‑1999
- Wetingang
Art. 4, eerste lid; 7, eerste lid; 11, eerste lid, onderdeel i, onder 2°; 15, tweede lid, Wet OB 1968; art. 2, eerste lid; 4, tweede lid, en 13, letter B, onderdeel d, onder 5°, Zesde richtlijn
Essentie
Moeiende holding
Samenvatting
Belanghebbende, een tussenholding, mengt zich actief in het beheer van de vennootschappen waarin zij deelneemt. Voor dat moeien brengt zij haar dochtervennootschappen geen vergoeding in rekening. Wel ontvangt zij van die dochters dividend.
Hof: De activiteiten zijn op grond van art. 11, eerste lid, onderdeel i, onder 2°, Wet OB 1968 en art. 13, letter B, onderdeel d, onder 5°, Zesde richtlijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op aftrek van de aan die activiteiten toe te rekenen voorbelasting. De HR legt prejudiciële vragen voor aan het HvJ EG, o.a. betreffende de uitleg ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.