HR, 05-10-2007, nr. 43 328
ECLI:NL:HR:2007:BB4749
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-10-2007
- Zaaknummer
43 328
- LJN
BB4749
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB4749, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑10‑2007; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
FED 2007/97 met annotatie van P.G.H. ALBERT
V-N 2007/46.9 met annotatie van Redactie
JB 2007/218
NTFR 2007/1823 met annotatie van MR. E. THOMAS
Uitspraak 05‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb; artikel 6:6 Awb; bezwaarschrift voldoende gemotiveerd?
Nr. 43.328
5 oktober 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X1 Beheer B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 april 2006, nr. 03/02093, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd van nihil. Gelijktijdig met deze aanslag is op de voet van artikel 20a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1998) het verlies van dit jaar bij beschikking vastgesteld op ƒ 114.714 (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking). Het door belanghebbende tegen de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij brief van 27 februari 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbendes directeur, X2, het volgende medegedeeld, voor zover van belang in cassatie:
"Hierbij zenden wij u een afschrift van het openbaar deel van het [controle]rapport dat werd opgemaakt naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek vennootschapsbelasting en omzetbelasting bij X1 Beheer BV over het tijdvak 01-01-1995 tot en met 31-12-1998. Indien u op het rapport wilt reageren verzoeken wij u om dit schriftelijk te doen (...) binnen 4 weken na dagtekening dezes (...)."
3.1.2. Bij faxbericht van 26 maart 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur onder andere het volgende medegedeeld:
"Naar aanleiding van het controlerapport dat (...) ter post is aangekomen op 1 maart 2002, berichten wij u als volgt. Voor zover het de inhoudelijke kant van de correcties betreft delen wij u mee dat er met geen van de voorgestelde correcties voor, (...) X1 (...) akkoord kan worden gegaan, voordat een inhoudelijke bespreking met de Belastingdienst (...) heeft plaatsgehad (...)."
3.1.3. De Inspecteur heeft in zijn brief van 23 augustus 2002 onder verwijzing naar de desbetreffende onderdelen van het controlerapport gedetailleerd medegedeeld op welke onderdelen bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de aangifte.
3.1.4. Belanghebbende heeft bij brief van haar gemachtigde van 22 oktober 2002 tijdig doch niet gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3.1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft de op initiatief van de Inspecteur geplande hoorzitting, waarbij onder meer het onderhavige bezwaarschrift aan de orde zou komen, afgezegd bij faxbericht van 7 januari 2003, dat voor zover van belang als volgt luidt:
"Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat de afspraak op 8 januari 2003 geen doorgang kan vinden. Ook overigens moet ik u meedelen dat het maken van een nieuwe afspraak binnen afzienbare tijd geen zin heeft. Dit betekent overigens niet dat belanghebbenden met de conclusies van het rapport instemmen. De gevolgen van die volgens belanghebbenden onjuiste conclusies blijven voor rekening van P in het algemeen en H in het bijzonder."
3.1.6. De Inspecteur heeft belanghebbende dan wel haar gemachtigde bij brieven van 23 mei 2003 en 14 juli 2003 nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift nader te motiveren binnen een daartoe gestelde termijn. Noch door belanghebbende noch door haar gemachtigde is van die gelegenheid gebruik gemaakt.
3.1.7. De Inspecteur heeft op 11 september 2003 uitspraak gedaan op het bezwaar.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en mitsdien niet voldoet aan het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het Hof heeft daartoe overwogen dat de in het faxbericht vervatte mededeling van belanghebbende het niet met de conclusies van het controlerapport eens te zijn, te algemeen van aard is om als motivering van het onderhavige bezwaarschrift te kunnen gelden, mede in het licht van de gedetailleerde onderbouwing van de correcties in het controlerapport. Het Hof achtte daartoe met name redengevend dat belanghebbende reeds geruime tijd in het bezit was van het controlerapport, de inhoud ervan in redelijkheid bestudeerd had kunnen hebben en de Inspecteur in zijn brief van 23 augustus 2002 onder verwijzing naar de desbetreffende onderdelen van het rapport gedetailleerd had medegedeeld welke correcties waren aangebracht.
3.3. Dit oordeel en deze redengeving worden door middel 1 terecht bestreden. De inhoud van het hiervoor in 3.1.5 aangehaalde faxbericht laat mede in het licht van het hiervoor in 3.1.2 weergegeven faxbericht van 26 maart 2002 geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende heeft doen blijken dat zij met de Inspecteur van mening
verschilde over de juistheid van de correcties die de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag heeft aangebracht. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaar tegen de aanslag. Nu artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar, heeft het Hof ten onrechte een verzuim met betrekking tot het in die bepaling gestelde vereiste aanwezig geacht (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 39997, BNB 2006/248).
Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen 2 en 3 behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P.J. van Amersfoort, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2007.