Hof Amsterdam, 10-08-2001, nr. 01/0211
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4476
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-08-2001
- Zaaknummer
01/0211
- LJN
AD4476
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4476, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑08‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2001/56.6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑08‑2001
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft verzoeker verzocht inlichtingen en gegevens te verstrekken op de voet van artikel 47 AWR. Verzoeker heeft zich tot de President van het Gerechtshof gewend om maatregelen te treffen omdat de inspecteur heeft geweigerd aan de door verzoeker daarbij gestelde voorwaarden te voldoen. De President wijst dit verzoek af doch beveelt de inspecteur na het verstrekken van de gevraagde inlichtingen dan wel na afronding van het in te stellen onderzoek, de bevindingen niet aan het Openbaar Ministerie dan wel de politie of andere justitiële autoriteiten ter beschikking te stellen dan na kennisgeving aan verzoeker van het voornemen daartoe op een termijn van drie weken.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
UITSPRAAK VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHTSHOF ALS BEDOELD IN
ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
inzake: X te Z, voor deze zaak domicilie kiezend te Amsterdam, verzoeker,
tegen: de inspecteur van de Belastingdienst Ondernemingen te P,
de inspecteur.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van de inspecteur van 25 juni 2001 betreffende de weigering van verzoeker om te voldoen aan het verzoek inlichtingen te verstrekken op de voet van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naar aanleiding van de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997.
1. Onstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft verzoeker in een vragenbrief van 13 april 2001 verzocht inlichtingen te verstrekken op de voet van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naar aanleiding van de door verzoeker ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997. Belanghebbende heeft zich, onder voorwaarden, bereid verklaard aan dit verzoek te voldoen. De inspecteur heeft geweigerd aan deze door verzoeker gestelde voorwaarden te voldoen en zijn gedaan verzoek gehandhaafd.
Bij brief van 22 juni 2001 heeft A zich namens verzoeker tot de President van het Gerechtshof gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend alsmede enige op de zaak betrekking hebbende stukken ter griffie ingezonden.
Het verzoek is op 24 juli 2001 ter zitting behandeld.
2. Karakter voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
4. Feiten en omstandigheden
4.1. Verzoeker heeft reeds gedurende enige tijd geen aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen ingediend. Aan verzoeker zijn aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 en 1997 opgelegd naar ambtshalve vastgestelde belastbare inkomens van respectievelijk f 1.000.000 en f 2.500.000. Er is geen vergrijpboete toegepast; wel een verzuimboete van f 250 onderscheidenlijk f 1000 in verband met het niet doen van aangifte. In de bezwaarfase heeft verzoeker ingevulde aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 en 1997 ingediend van belastbare inkomens die in verband met te verrekenen verliezen nihil belopen. In de aangiftebiljetten wordt een voordeel in verband met de ter beschikking stelling van een auto door de werkgever en f 30.000 andere opbrengst van arbeid aangegeven. Verzoeker geeft in de aangiftebiljetten aan geen salaris of winst te hebben genoten.
4.2. In zijn brief van 13 april 2001 heeft de inspecteur met toepassing van art. 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzoeker verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken omdat de inspecteur van mening is dat deze informatie voor de belastingheffing ten aanzien van verzoeker van belang kan zijn. Verzoeker wenst deze inlichtingen en gegevens slechts te verstrekken indien de inspecteur aan verzoeker toezegt dat deze gegevens niet ter beschikking worden gesteld ten behoeve van een strafrechtelijke vervolging van verzoeker. De gegevens en inlichtingen strekken in hoofdzaak tot het al dan niet bekend maken door verzoeker van de identiteit van een persoon uit land a. Deze persoon zou verzoeker belangrijke sommen geld hebben verstrekt ter belegging in onroerende zaken die gelegen zijn in Q. Belanghebbende heeft tegenover de politie verklaard dat dit geld geen criminele oorsprong heeft. In zijn brief van 25 juni 2001 heeft de inspecteur onder verwijzing naar eerdere correspondentie verzoeker medegedeeld:
"U stelt weliswaar dat uw cliënt als verdachte is aangemerkt van strafbare feiten die direct in verband staan met aangelegenheden waarover uw cliënt op grond van artikel 47 AWR om informatie is verzocht waarbij volgens u "hetzelfde feitencomplex zowel in het fiscale als in het strafrechtelijke traject aan de orde is" en stelt in verband daarmee de vraag aan de orde of een beroep door de inspecteur op het bepaalde van artikel 47 AWR strijdig is met het nemo-teneturbeginsel, doch dit kan -gelet op de uitspraak van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) de dato 26 februari 1997, nr. 27 943/95- geen doel treffen.
Het doel van het onderhavige onderzoek van de inspecteur is het vaststellen van feiten voor fiscale en niet voor strafrechtelijke doeleinden, ook al zouden de resultaten van het onderzoek van de inspecteur gebruikt kunnen worden in een strafrechtelijke onderzoek. De ECRM overweegt nog dat het onderwerpen van een fiscaal onderzoek aan de waarborgen van art. 6 EVRM in de praktijk een doelmatig optreden in het openbaar belang van de Belastingdienst op ongewenste wijze zou belemmeren.
Met betrekking tot de door u aan mij verzochte garantie dat de inlichtingen die de heer X zou verstrekken op geen enkele wijze tegen hem worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure, deel ik u mede dat het voor mij niet mogelijk is een dergelijke garantie te geven."
"De door u gevraagde toezegging kan ik u onmogelijk geven. Een en ander zou tot gevolg hebben dat de inspecteur -ingeval hij bijvoorbeeld het redelijke vermoeden heeft dat belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen of gegevens verstrekt- niet zou kunnen voldoen aan de op hem rustende wettelijke verplichting (ik verwijs u naar de zogeheten ATV-richtlijnen) om fiscale delicten als genoemd
in de artikelen 68, tweede lid, onder a, of 69, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan te melden bij de fraudecoördinator."
5. Standpunten van partijen
5.1. Verzoeker kan zich met het besluit niet verenigen en heeft, samengevat, primair aangevoerd dat aan de inspecteur een verbod moet worden opgelegd zich bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot het verzoeken om inlichtingen zodanig op te stellen dat verzoeker zich zelf incrimineert bij de nakoming van zijn verplichting om aan dat verzoek gehoor te geven. Subsidiair houdt het verzoek in het opleggen van een verbod aan de inspecteur om de inlichtingen die verzoeker op verzoek van de inspecteur verstrekt in het kader van de belastingheffing aan te wenden voor, of aan derden te verstrekken ten behoeve van, strafvorderlijk optreden jegens verzoeker. Meer subsidiair houdt het verzoek tot een voorlopige voorziening in dat het Hof zodanige maatregelen treft dat verzoeker aan zijn uit de belastingwet voortvloeiende verplichtingen kan voldoen zonder zichzelf daardoor bloot te stellen aan strafvervolging.
5.2. Verweerder stelt zich, samengevat, op het standpunt dat het door verzoeker gedane verzoek gelet op de Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (Besluit van het College van procureurs-generaal en van de directeur-generaal Belastingdienst van 12 december 2000, Staatscourant 2000, nr. 251) en het Voorschrift Informatieverstrekking (Besluit van de staatssecretaris van de Financiën van 1 december 1998, nr. AFZ98/3524) niet ingewilligd kan worden en dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de President overigens naar de ingediende stukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Verzoeker heeft jarenlang niet of nauwelijks aangifte gedaan en de stellingen van verzoeker zijn nogal ongewoon. De President acht het instellen van een nauwkeurig onderzoek vanwege de inspecteur daarom geboden.
6.2. De inspecteur heeft uitdrukkelijk ontkend dat het verzoek om de gegevens en inlichtingen te verstrekken wordt gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De President heeft onvoldoende redenen om daaraan te twijfelen.
6.3. Verzoeker heeft tegenover de politie verklaard dat geen sprake is van geld met een criminele oorsprong en verzoeker is daarop niet teruggekomen, zodat niet valt in te zien waarom verstrekking van de verzochte gegevens en inlichtingen achterwege zou moeten blijven. Het is de taak van de inspecteur om vervolgens een onderzoek te doen instellen naar de juistheid van de verstrekte inlichtingen en gegevens en de consequenties daarvan. De President is daartoe onvoldoende geëquipeerd zodat een beoordeling van de te verstrekken inlichtingen en gegevens en eventueel een onderzoek vanwege de rechter een uitzondering moet blijven. Voor zo'n uitzondering ziet de President in dit geval onvoldoende aanleiding.
6.4. De vraag of al dan niet het Openbaar Ministerie of de politie moet worden ingelicht omtrent de bevindingen kan pas na verstrekking van de gegevens en inlichtingen, en eventueel het onderzoek, worden beantwoord. Daarbij zal zo nodig een afweging van belangen moeten plaatsvinden.
6.5. De President acht het geboden dat de inspecteur te zijner tijd verzoeker op de hoogte stelt van een eventueel voornemen de justitiële autoriteiten in te lichten zodat verzoeker in dat stadium al dan niet in rechte oppositie kan voeren. Aannemende dat de inspecteur deze voorwaarde ook zonder dwangsom zal respecteren beslist de President als hierna vermeld.
7. Proceskosten
Er is geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten van verzoeker op de voet van artikel 8:75 Awb.
8. Beslissing
De President wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De President beveelt de inspecteur na het verstrekken van de gevraagde inlichtingen dan wel na afronding van het in te stellen onderzoek, de bevindingen niet aan het Openbaar Ministerie dan wel de politie of andere justitiële autoriteiten ter beschikking te stellen dan na kennisgeving aan verzoeker van het voornemen daartoe op een termijn van drie weken.
Gewezen door mr Smit, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr Couperus, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2001.
De president heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.