HR, 23-12-1998, nr. 31 599
ECLI:NL:HR:1998:AA2266
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-1998
- Zaaknummer
31 599
- LJN
AA2266
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2266, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 226 Gemeentewet
- Vindplaatsen
BNB 1999/57 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 1999/35
V-N 1999/7.22 met annotatie van Redactie
Uitspraak 23‑12‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en wethouders van de gemeente Vries tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 september 1995 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de hondenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 terzake van het houden van twee honden een aanslag in de hondenbelasting van de gemeente Vries opgelegd ten bedrage van f 56,88, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en wethouders van de gemeente Vries (hierna: B en W) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot f 28,44. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepsschrift in cassatie is aan
dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende exploiteert sinds 3 mei 1993 een hondenschool in de gemeente Vries. Eén van de twee honden op welke de onderhavige aanslag betrekking heeft is eigendom van de aldaar woonachtige A. Hij heeft belanghebbende opdracht gegeven deze hond af te richten als jachthond. A is terzake van de door hem gehouden kennel aangeslagen naar het zogenaamde kenneltarief. 3.2. Het Hof heeft voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende op grond van artikel 2, lid 1, van de Verordening hondenbelasting Vries 1989 (hierna: de Verordening) als houder van de hond kan worden aangemerkt, beslissend geoordeeld dat belanghebbende de hond niet voor zichzelf, maar krachtens rechtsbetrekking voor een ander houdt. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Houder van een hond in de zin van de genoemde bepaling is immers blijkens de tekst daarvan degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft. Wel dienen er blijkens de toelichting op de Verordening een zekere duurzaamheid en gezag te zijn. Bovendien kan blijken dat een ander dan degene die de hond onder zich heeft houder is. De omstandigheden dat de hond bij de betrokkene in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort, staan - anders dan het Hof klaarblijkelijk van oordeel was - op zichzelf aan houderschap niet in de weg. 3.3. Het middel is derhalve gegrond. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of belanghebbende dan wel A in het tijdvak waarover het gaat houder van de hond was. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof moeten worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest. - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de gemeente Vries wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--.
Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.