FED 2004/672
De bewijslast voor de feiten die leiden tot toepassing van art. 10a Wet VPB 1969 ligt bij de inspecteur. De bepaling dient als antimisbruikwetgeving beperkt te worden uitgelegd. Voor toepassing van fraus legis is door de gedetailleerde wettelijke bepaling geen ruimte meer
HR 08-10-2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3513, m.nt. R. Russo
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
8 oktober 2004
- Magistraten
Putt-Lauwers, van der; Bunschot, van; Bavinck
- Zaaknummer
39 435
- Noot
R. Russo
- LJN
AR3513
- JCDI
JCDI:ADS234938:1
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AR3513, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑10‑2004
- Wetingang
Art. 10a Wet VPB 1969
Essentie
De bewijslast voor de feiten die leiden tot toepassing van art. 10a Wet VPB 1969 ligt bij de inspecteur. De bepaling dient als antimisbruikwetgeving beperkt te worden uitgelegd. Voor toepassing van fraus legis is door de gedetailleerde wettelijke bepaling geen ruimte meer
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag vennootschapsbelasting 1998.
VASTSTAAT:
3.1 Belanghebbende is een houdstermaatschappij en is als moedermaatschappij in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) verenigd met de dochtermaatschappijen A BV (hierna: A) en B BV. Laatstgenoemde vennootschap is houdster van alle aandelen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.