FED 1988/716:1. Een fiscale boete ex art. 18 AWR gevolgd door een strafvervolging leidt niet tot een met art. 14, zevende lid, BUPO strijdige dubbele vervolging, daar de fiscale boete blijkens art. 18, derde lid, AWR een onherroepelijk karakter ontbeert; 2. Het bestaan van een redelijke verdenking dat een bepaalde persoon een strafbaar feit heeft begaan, staat niet in de weg aan het uitoefenen van de controlebevoegdheid van art. 49, eerste lid, AWR, tegenover die verdachte of tegenover een derde, mits daarbij de aan de verdachte als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.