HR, 11-06-1997, nr. 31 854
ECLI:NL:HR:1997:AA2180
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-1997
- Zaaknummer
31 854
- LJN
AA2180
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2180, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑06‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1997/905, 2
V-N 1997/2308, 15 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑06‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 augustus 1995 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.021,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.821,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is invalide; ten gevolge van een dwarslaesie is haar beenfunctie afwezig en haar arm/handfunctie zeer beperkt. In verband met haar handicap heeft belanghebbende in het onderhavige jaar, 1992, op advies van de revalidatiearts en de ergotherapeut onder meer een keramische kookplaat, die geheel vlak is, aangeschaft, omdat zij de pannen niet meer kan optillen en ze van het aanrecht op de kookplaat en weer terug moet kunnen schuiven. Tevens heeft zij een pannenset voor de keramische kookplaat aangeschaft. De kosten ter zake van deze keukenapparatuur heeft belanghebbende als buitengewone lasten in mindering gebracht op haar inkomen. De Inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek toegestaan. 3.2 Het Hof heeft geoordeeld, kort samengevat, dat de uitgaven voor de keramische kookplaat en de (aangepaste) pannenset als uitgaven voor hulpmiddelen als bedoeld in artikel 46, lid 3, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden aangemerkt en aannemelijk geacht dat belanghebbende, gezien haar inkomens- en vermogenspositie, onder normale omstandigheden eenvoudigere en goedkopere apparatuur zou hebben aangeschaft. Op grond van deze overwegingen zijn de "meerkosten" naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende aftrekbaar. 3.3 Dit oordeel wordt in het middel terecht bestreden. Immers een keramische kookplaat en een daarvoor bestemde pannenset behoren in het algemeen tot de normale gebruiksvoorwerpen, die ook door gezonde personen worden gebezigd. Nu uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat de onderhavige kookplaat en de pannenset een hoedanigheid bezitten die meebrengt dat zij alleen worden gebruikt door zieke en/of invalide personen, kunnen zij dan niet worden aangemerkt als hulpmiddelen in de hier bedoelde zin. 3.4 Uit het vorenstaande volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad - vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, - bevestigt de uitspraak van de Inpecteur, en - bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Dit arrest is op 11 juni 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse , en op die datum in het openbaar uitgesproken.