FED 1995/196
Het hof heeft de belanghebbende als feitelijk gebruikster aangemerkt op grond van zijn oordeel dat het perceel bouwgrond metterdaad door de belanghebbende werd gebruikt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel, dat uitgaat van de opvatting dat van metterdaad bezigen geen sprake is wanneer wordt gebouwd met het oog op verhuur, faalt derhalve.
HR 04-01-1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3021, m.nt. W.J.N.M. Snoijink
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 januari 1995
- Magistraten
Wildeboer; Urlings; Herrmann
- Zaaknummer
30176
- Noot
W.J.N.M. Snoijink
- LJN
AA3021
- JCDI
JCDI:ADS224660:1
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:AA3021, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑01‑1995
- Wetingang
Art. 273 Gemeentewet
Essentie
Het hof heeft de belanghebbende als feitelijk gebruikster aangemerkt op grond van zijn oordeel dat het perceel bouwgrond metterdaad door de belanghebbende werd gebruikt. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel, dat uitgaat van de opvatting dat van metterdaad bezigen geen sprake is wanneer wordt gebouwd met het oog op verhuur, faalt derhalve.
Uitspraak
Het geschil betrof de aan X BV opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 1989 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 11 te Z.
Het hof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.